ECLI:NL:RVS:2025:5726

Raad van State

Datum uitspraak
26 november 2025
Publicatiedatum
26 november 2025
Zaaknummer
202504414/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel op basis van seksuele geaardheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant met de Marokkaanse nationaliteit, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 3 juni 2025 afgewezen. De rechtbank Den Haag heeft op 25 juli 2025 het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar heeft de asielaanvraag afgewezen als ongegrond en bepaald dat de appellant binnen vier weken naar Marokko moet vertrekken. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.L. Hoogendoorn, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank niet voldoende heeft onderbouwd dat de minister de geaardheid van de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank heeft niet onderkend dat de minister ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de appellant onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn persoonlijke beleving van zijn geaardheid. De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. De minister moet nu een nieuw besluit nemen, waarbij de afgelegde verklaringen en overgelegde stukken in hun onderlinge samenhang moeten worden gewaardeerd.

Uitspraak

202504414/1/V2.
Datum uitspraak: 26 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 juli 2025 in zaak nr. NL25.24764 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juni 2025 heeft de minister een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 25 juli 2025 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, de asielaanvraag afgewezen als ongegrond, bepaald dat appellant binnen vier weken na verzending van de uitspraak moet vertrekken naar Marokko en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M.L. Hoogendoorn, advocaat in Leiden, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Appellant heeft de Marokkaanse nationaliteit en heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij biseksueel is en dat hij bedreigd is door zijn oom.
1.1.    De rechtbank heeft over de seksuele geaardheid overwogen dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat appellant zijn geaardheid niet aannemelijk heeft gemaakt, onder meer omdat hij niet inzichtelijk heeft verklaard over de persoonlijke beleving van zijn geaardheid. De rechtbank heeft overwogen dat appellant wel gevolgd kan worden in zijn beroepsgrond dat de minister hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat zijn kennis over de lhbti-gemeenschap in Nederland te summier is. De rechtbank heeft verder overwogen dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd dat de problemen met zijn oom ongeloofwaardig zijn.
2.       Wat appellant in de eerste grief over de zorgvuldigheid van het nader gehoor heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat deze grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       De tweede grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de verklaringen van appellant over zijn geaardheid.
3.1.    Appellant klaagt allereerst terecht over het oordeel van de rechtbank dat de minister niet ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij wisselend en ongerijmd heeft verklaard over het moment dat hij wist dat hij biseksueel was. Zijn verklaring dat hij voordat hij naar de universiteit ging niet de kans heeft gekregen om te begrijpen dat hij biseksueel was, is niet ongerijmd met zijn verklaring dat hij wist dat hij biseksueel was op het moment dat hij naar de universiteit ging en daar Mehdi ontmoette. Appellant heeft meermaals tijdens het nader gehoor bevestigd dat het moment dat hij Mehdi ontmoette op de universiteit, het moment was dat hij wist dat hij biseksueel was.
3.2.    Appellant klaagt daarnaast terecht over het oordeel van de rechtbank dat de minister niet ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij niet inzichtelijk heeft verklaard over de gevoelens die hij had toen hij erachter kwam dat hij zich ook aangetrokken voelde tot mannen. Appellant wijst er terecht op dat onduidelijk is wat de minister verwacht van zijn verklaringen op dit punt. Appellant heeft onder meer op pagina 9 van het nader gehoor verklaard dat hij een gevoelig en emotioneel persoon is en dat hij kijkt naar de innerlijke kant van een mens en op pagina 28 van het nader gehoor dat het voor hem niet belangrijk is of het een man of een vrouw is, maar dat het gaat om de persoon waartoe hij zich aangetrokken voelt. De minister heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom zijn verklaringen op dit punt oppervlakkig zijn. Verder heeft de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat appellant geen inzicht heeft gegeven in zijn persoonlijke gevoelens als het gaat om het geheim moeten houden van zijn geaardheid. Appellant wijst in reactie hierop terecht op een van zijn verklaringen op pagina 10 van het nader gehoor waarin hij inzicht geeft in zijn gevoelens van angst en onderdrukking bij de manier van leven met zijn geheim. De minister heeft niet duidelijk gemaakt waarom zijn verklaringen over dit onderwerp, die ook in andere delen van het nader gehoor te lezen zijn, als summier zijn aan te merken. Zoals appellant ten slotte terecht betoogt, heeft hij antwoord gegeven op de gestelde vragen over zijn religie. Hij heeft op pagina 30 van het nader gehoor daarover verklaard dat hij nog heel veel vragen heeft over zijn geaardheid in het licht van zijn religie en heeft ook een van die vragen geconcretiseerd op pagina 33 van het nader gehoor.
3.3.    Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank niet onderkend dat de minister ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat appellant ontoereikend heeft verklaard over de persoonlijke beleving van zijn geaardheid.
3.4.    De tweede grief slaagt.
4.       Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank niet onderkend dat de minister haar standpunt over het thema ‘privéleven’ uit de werkinstructie 2019/17 (hierna: WI 2019/17) ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Zoals overwogen onder 1.1 van deze uitspraak, heeft de rechtbank over het thema ‘kennis van de Nederlandse situatie’ overwogen dat het standpunt van de minister hierover geen standhoudt. Omdat de minister haar standpunten over twee verschillende thema’s uit de WI 2019/17 ondeugdelijk heeft gemotiveerd, heeft zij de geloofwaardigheidsbeoordeling van de gestelde seksuele geaardheid in dit geval als geheel ondeugdelijk gemotiveerd. De minister moet bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een seksuele geaardheid namelijk een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling verrichten, waarbij zij de verklaringen van een vreemdeling over de verschillende in WI 2019/17 genoemde thema’s uitdrukkelijk in hun onderlinge samenhang én in het licht van de overige verklaringen beziet. Daarbij is ook van belang dat de minister een standpunt inneemt over de inhoud van alle overgelegde stukken. Het is aan de minister om met inachtneming van deze uitspraak in een nieuw besluit inzichtelijk te maken hoe zij de afgelegde verklaringen en overgelegde stukken in het kader van de verschillende thema’s waardeert en onderling weegt. De Afdeling komt daarom niet meer toe aan een beoordeling van de derde grief over de geloofwaardigheid van de problemen met de oom naar aanleiding van de seksuele geaardheid.
5.       Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien door te bepalen dat zij de asielaanvraag afwijst als ongegrond, dat appellant binnen vier weken na verzending van de uitspraak moet vertrekken naar Marokko en dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De minister moet de proceskosten vergoeden.
6.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 juli 2025 in zaak nr. NL25.24764, voor zover de rechtbank heeft bepaald dat zij de asielaanvraag afwijst als ongegrond, dat appellant binnen vier weken na verzending van de uitspraak moet vertrekken naar Marokko en dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
III.      veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt en mr. V.V. Essenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.C.S. Heinen, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Heinen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2025
984