202406697/1/A2.
Datum uitspraak: 26 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 september 2024 in zaak nr. 23/5340 in het geding tussen:
[wederpartij], advocaat in [plaats]
en
de raad.
Procesverloop
Bij besluit van 17 februari 2023 heeft de raad aan [wederpartij] voor de door hem verleende rechtsbijstand op de toevoeging met kenmerk 2FO5380 een vergoeding van € 1.293,62 vastgesteld.
Bij ongedateerd besluit, verzonden op 21 februari 2023, (hierna: het besluit van 21 februari 2023) heeft de raad aan [wederpartij] voor de door hem verleende rechtsbijstand op de toevoeging met kenmerk 2FO5552 een samenhangende vergoeding van € 0,00 toegekend.
Bij besluit van 27 juni 2023 heeft de raad het door [wederpartij] tegen de besluiten van 17 februari 2023 en 21 februari 2023 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 september 2024 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 juni 2023 vernietigd, het besluit van 21 februari 2023 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak heeft de raad hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 14 oktober 2025, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. P.S.J. de Koning en mr. C.W. Wijnstra, en [wederpartij] zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [wederpartij] heeft rechtsbijstand verleend aan [rechtzoekende] in twee zaken over haar bijstandsuitkering. De raad heeft voor deze rechtsbijstand toevoegingen verleend met kenmerken 2FO5380 en 2FO5552 (hierna samen: de toevoegingen). [wederpartij] heeft twee aanvragen ingediend om vergoeding te krijgen voor de door hem verleende rechtsbijstand op de toevoegingen.
2. De toevoegingen zijn aangevraagd op 1 november 2017 en 2 november 2017. Gelet op artikel IV van het Besluit van 7 juli 2022 tot wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000, het Besluit toevoeging mediation en het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met aanpassing van de vergoedingen van rechtsbijstandverleners en mediators, Stb. 2022, 295, is daarom het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000, geldend van 1 januari 2000 tot 1 september 2022, van toepassing (hierna: het Bvr).
3. Artikel 11, eerste lid, van het Bvr luidt: "Als samenhangende procedures worden beschouwd zaken die gevoegd, gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend ter zitting als bedoeld in het eerste lid van artikel 7, zijn behandeld, en waarvoor één rechtsbijstandverlener is toegevoegd of meer dan één rechtsbijstandverlener mits zij deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en voor zover de zaken naar hun aard verknocht zijn."
Het besluit op bezwaar
4. De raad heeft zich in het besluit van 27 juni 2023 op het standpunt gesteld dat de zaken waarvoor de toevoegingen zijn verleend gevoegd, gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend op de hoorzittingen van 14 november 2017 en 4 september 2018 zijn behandeld. [wederpartij] is in beide zaken de toegevoegde advocaat. Er is volgens de raad sprake van inhoudelijke samenhang, nu de beide zaken gaan over de vraag of rechtzoekende recht heeft op een bijstandsuitkering. Ook zijn de zaken volgens de raad naar hun aard verknocht aan elkaar.
De gevoerde procedures
5. Toevoeging 2FO5380 is verstrekt om rechtzoekende bij te staan in een bezwaarprocedure tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle (hierna: het college) van 29 maart 2017. Bij dit besluit heeft het college de aanvraag van 3 februari 2017 om een bijstandsuitkering afgewezen, omdat rechtzoekende niet in voldoende mate heeft kunnen aantonen dat zij in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeert. Hiertegen heeft [wederpartij] als advocaat van rechtzoekende op 10 mei 2017 bezwaar gemaakt.
6. Toevoeging 2FO5552 is verstrekt om rechtzoekende bij te staan in een bezwaarprocedure tegen het besluit van het college van 14 juli 2017. Bij dit besluit heeft het college de aanvraag van 29 juni 2017 om een bijstandsuitkering niet in behandeling genomen omdat rechtzoekende niet (tijdig) alle gevraagde stukken heeft ingeleverd. Hiertegen heeft [wederpartij] op 25 augustus 2017 bezwaar gemaakt.
7. Het college heeft op 14 november 2017 een hoorzitting gehouden, waar [wederpartij] is verschenen. Naar aanleiding van wat op de zitting naar voren is gebracht en de ingediende bewijsstukken heeft het college een nader onderzoek gedaan en bij besluit van 24 april 2018 met ingang van 3 februari 2017 algemene bijstand aan rechthebbende toegekend en de besluiten van 29 maart 2017 en 14 juli 2017 herroepen. In het besluit van 24 april 2018 heeft het college verder bepaald dat de bedragen, tot in totaal € 1.212,52, die rechthebbende in de maanden maart, mei en juni 2017 heeft ontvangen met haar uitkering worden verrekend. Tegen het besluit van 24 april 2018 heeft [wederpartij] op 5 juni 2018 bezwaar gemaakt.
8. Het college heeft op 4 september 2018 opnieuw een hoorzitting gehouden, waar [wederpartij] is verschenen.
9. Het college heeft de bezwaren tegen de besluiten van 29 maart 2017 en 14 juli 2017 op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van rechtswege aangemerkt als bezwaren gericht tegen het besluit 24 april 2018. Het college heeft het bezwaar van 5 juni 2018 aangemerkt als nadere gronden van bezwaar. Bij besluit van 15 november 2018 heeft het college de bezwaren gegrond verklaard, het besluit van 24 april 2018 met aanvulling van de motivering in stand gelaten en een proceskostenvergoeding van € 1.753,50 toegekend.
Uitspraak van de rechtbank
10. De rechtbank heeft geoordeeld dat de procedures niet gevoegd, gelijktijdig of (nagenoeg) aansluitend zijn behandeld op een hoorzitting. Weliswaar is in het besluit op bezwaar van 15 november 2018 opgenomen dat op 14 november 2017 een hoorzitting heeft plaatsgevonden waarbij de genoemde bezwaren zijn behandeld maar uit de verslagen van de hoorzittingen volgt dit volgens de rechtbank niet. Zo is in het verslag van de hoorzitting van 14 november 2017 opgenomen dat het bezwaarschrift tegen het besluit van 29 maart 2017 is behandeld. Uit het verslag van de hoorzitting van 4 september 2018 volgt dat het bezwaarschrift behandeld is tegen het besluit van 24 april 2018. Dit is een besluit genomen naar aanleiding van nader onderzoek dat is verricht door het college. Dit nadere onderzoek is verricht vanwege hetgeen tijdens de hoorzitting van 14 november 2017 naar voren is gebracht en de ingediende bewijsstukken. Met het besluit van 24 april 2018 is besloten om aan rechtzoekende algemene bijstand toe te kennen en de besluiten van 29 maart 2017 en 14 juli 2017 te herroepen. Op grond van artikel 6:19 van de Awb zijn de bezwaren tegen de besluiten van 29 maart 2017 en 29 juni 2017 van rechtswege gericht tegen het besluit van 24 april 2018. De raad heeft tijdens de zitting toegelicht dat inderdaad niet specifiek wordt genoemd dat op de hoorzitting van 14 november 2017 ook het bezwaar tegen het besluit van 14 juli 2017 is behandeld maar dat dit impliciet wel is gebeurd. Dat volgt volgens de raad uit het verslag van de hoorzitting. De rechtbank heeft de raad echter niet gevolgd in zijn standpunt omdat dit op geen enkele wijze uit het verslag valt op te maken. Ook volgt uit het verslag van de hoorzitting van 4 september 2018 niet meer dan dat het besluit van 24 april 2018 aan de orde is gekomen. Het feit dat het college met de beslissing op bezwaar van 4 september 2018 één besluit heeft genomen op de verschillende bezwaren betekent niet dat deze bezwaren niet afzonderlijk zijn behandeld, aldus de rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
11. De gronden die de raad in hoger beroep aanvoert over inhoudelijke samenhang zijn zo goed als een herhaling van wat de raad in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De raad heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank hierover en in de onder 6.2 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daaraan nog toe dat, anders dan de raad stelt, de opmerking van [wederpartij] op de hoorzitting van 4 september 2018 over vergoeding van de proceskosten voor de bezwaren tegen het besluit van 29 maart 2017 en het besluit van 14 juli 2017, niet maakt dat de tegen deze besluiten gemaakte bezwaren inhoudelijk op deze zitting zijn besproken. De gronden slagen niet.
12. Omdat niet aan de eerste cumulatieve voorwaarde van artikel 11, eerste lid, van het Bvr is voldaan, komt de Afdeling niet toe aan de vraag of de procedures inhoudelijk naar hun aard verknocht zijn.
Conclusie
13. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
14. De raad moet de proceskosten van [wederpartij] vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het bestuur van de raad van de raad voor rechtsbijstand tot vergoeding bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 60,01;
III. bepaalt dat van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een griffierecht van € 559,00 wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2025
154-1180