202402808/1/R1.
Datum uitspraak: 26 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Weert,
appellant,
en
de raad van de gemeente Weert,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2011, 2e herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 september 2025, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. L. Klaus, advocaat in Eindhoven, is verschenen. Verder is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door, mr. J. van Groningen, advocaat in Middelharnis, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 16 november 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het plan voorziet erin op een aantal locaties in Weert waar geen sprake meer is van een intensieve veehouderij de functieaanduiding "intensieve veehouderij" te schrappen, waardoor het gebruik als intensieve veehouderij daar planologisch niet meer is toegestaan. Het plan brengt verder een aantal wijzigingen aan in de begripsbepalingen. Verder is in het plan een aparte functieaanduiding toegevoegd voor geitenhouderijen. Daarnaast is met het plan ook de mogelijkheid opgenomen om aanvullend maximaal 90 slaapplaatsen bovenop de 90 al bestaande slaapplaatsen in de vorm van bed & breakfast, plattelandskamers en plattelandsappartementen toe te laten in een aantal afwijkingsbevoegdheden. Voor het overige brengt het plan geen wijzigingen aan ten opzichte van de bestemmingsplannen "Buitengebied 2011" en "Buitengebied 2011, 1e herziening". Het bepaalde in die plannen blijft, behoudens de wijzigingen waarin dit plan voorziet, onverkort van kracht.
3. [appellant] woont aan de [locatie] in Weert. Hij is het er niet mee eens dat met het plan de functieaanduiding "intensieve veehouderij" aan de [locatie 2] niet is geschrapt. Volgens hem is daar het gebruik als intensieve veehouderij al een aantal jaren geleden gestaakt. Ook vindt [appellant] dat er strijd is met de op 8 juli 2020 vastgestelde landbouwvisie "Niet meer maar beter" van de gemeente Weert (hierna : de landbouwvisie).
Toetsingskader
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Ontvankelijkheid van het beroep
5. De raad stelt dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is, omdat de locatie [locatie 2], waar het beroep van [appellant] zich tegen richt, volgens de raad niet is opgenomen in het plan.
5.1. De Afdeling ziet in het betoog van de raad geen aanleiding om het beroep niet-ontvankelijk te achten. Dat het beroep van [appellant] gericht zou zijn tegen een locatie die niet in het plan is opgenomen, wat daarvan ook zij, is op zichzelf geen reden daarvoor.
Het beroep inhoudelijk
De functieaanduiding "intensieve veehouderij"
6. [appellant] betoogt dat de raad willekeurig heeft gehandeld door voor het perceel aan de [locatie 2] de functieaanduiding "intensieve veehouderij" niet te schrappen. Volgens hem is daar het gebruik als intensieve veehouderij al een aantal jaren geleden gestaakt en is de exploitant op zoek naar een andere invulling.
6.1. [partij] heeft zich op het standpunt gesteld dat dit betoog buiten beschouwing moet blijven, omdat het een letterlijke herhaling is van wat al in de zienswijze is aangevoerd.
De Afdeling ziet geen aanleiding om het betoog om die reden buiten beschouwing te laten. Het is toegestaan om een betoog dat in de zienswijze naar voren is gebracht ook in beroep aan te voeren.
6.2. Artikel 1.3 van de planregels definieert "intensief veehouderijbedrijf", als volgt: "Het hebben van een bedrijfsmatige tak van varkens, kippen, vleeskuikens, vleeskalveren, stieren voor roodvleesproductie, geiten, eenden, konijnen, kalkoenen, of parelhoenders, met uitzondering van kleinschalige veehouderij, met dien verstande dat voor zowel intensieve veehouderij als kleinschalige veehouderij de minimale afstand vanaf de grens van een uitloop 25 meter dient te bedragen tot een gevoelig object buiten de bebouwde kom en 50 meter tot een gevoelig object binnen de bebouwde kom."
6.3. Met het plan wordt voor locaties waar geen sprake meer is van een intensieve veehouderij als bedoeld in artikel 1.3 van de planregels de functieaanduiding "intensieve veehouderij" geschrapt. Het gaat daarbij volgens de raad om bedrijven die zelf hebben besloten definitief te stoppen en geen doorstart willen maken. De raad heeft toegelicht dat er voor [locatie 2] ten tijde van de vaststelling van het plan geen voornemen was om te stoppen. Voor die locatie was namelijk recent op 24 januari 2023 een omgevingsvergunning verleend voor het uitoefenen van nevenactiviteiten bij het agrarische bedrijf, waaronder een zorgboerderij. Hoewel daarmee deels een andere invulling is gegeven aan het agrarische bedrijf, is nog steeds sprake van een intensieve veehouderij op de locatie, zo stelt de raad. Verder is op 23 december 2023 volgens de raad een milieuvergunning verleend voor het houden van 100 vleesvarkens en 40.000 stuks pluimvee. [appellant] heeft niet betwist dat er ten tijde van de vaststelling van het plan geen voornemen bestond om de intensieve veehouderij aan [locatie 2] definitief te stoppen.
Nu er ten tijde van de vaststelling van het plan geen voornemen was om te stoppen aan [locatie 2] bestond voor de raad geen reden om de functieaanduiding "intensieve veehouderij" voor die locatie te schrappen. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad om die reden willekeurig heeft gehandeld.
Het betoog slaagt niet.
Strijd met de landbouwvisie?
7. [appellant] betoogt dat het toestaan van een zogenoemde stadsboerderij aan [locatie 2] in strijd is met de landbouwvisie. Hij wijst in dat kader op de aan [partij] op 24 januari 2023 verleende omgevingsvergunning, waarin staat dat [partij] voornemens is ter plaatse een stadsboerderij te exploiteren.
Volgens [appellant] ligt [locatie 2] niet in een zogenoemde "kernrandzone" en staat in de landbouwvisie dat in de kernrandzones mogelijkheden worden gezien voor experimenteerruimte voor groene en lokale landbouw, kleinschaligheid, stadslandbouw en nieuwe woon-, zorg-, en leefconcepten.
7.1. Het betoog van [partij] dat dit betoog buiten beschouwing moet worden gelaten omdat het niet in de zienswijze is aangevoerd, slaagt niet.
Zoals de Afdeling eerder in onder meer haar uitspraak van 3 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3224, heeft geoordeeld, staat binnen de door de wet en goede procesorde begrensde mogelijkheden geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het aan de orde zijnde besluit(onderdeel) naar voren zijn gebracht. Van strijd met de wet of goede procesorde is in dit geval niet gebleken. 7.2. Artikel 2 van de planregels luidt:
"Voor dit plan geldt dat het bepaalde in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' met identificatienummer NL.IMRO.0988.BPBuitengebied-VA01, zoals is vastgesteld door de gemeenteraad van Weert op 26 juni 2013, en bij besluit van 27 mei 2015 is herzien middels het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011, 1e herziening' met identificatienummer IMRO.0988.BPBuitengeb2011H1-VA01 onverkort van toepassing is, met dien verstande dat de hiernavolgende artikelen als volgt worden gewijzigd:
[…]"
Artikel 4.6.5, van het bestemmingsplan "Buitengebied 2011", luidt:
"Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van het toestaan van nevenactiviteiten
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.5.1 ten behoeve van:
[…]
d. kleinschalige dagrecreatie en daghoreca ten dienste van de extensieve recreatie in het buitengebied c.q. ondersteunend aan wandel- en fietsroutes;
e. expositie-, educatie- en culturele doeleinden alsmede doeleinden voor natuur- en landschapsbeheer;
f. een zorgboerderij, zoals dagopvang van gehandicapten en kinderopvang, gerelateerd aan de agrarische bedrijfsvoering;"
7.3. In het bestemmingsplan "Buitengebied 2011" is in artikel 4.6.5, aanhef en onder d, e, en f, van de planregels de mogelijkheid opgenomen om met toepassing van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid bepaalde nevenactiviteiten toe te staan. Die bepalingen zijn met het plan niet gewijzigd en blijven gelet op artikel 2 van de planregels met het plan onverkort van toepassing. De aan [partij] verleende omgevingsvergunning op grond waarvan het gebruik ten behoeve van bepaalde nevenactiviteiten met toepassing van de in artikel 4.6.5. opgenomen afwijkingsmogelijkheid is toegestaan, ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] daarom aldus dat het is gericht tegen de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2011, 1e herziening" die met het plan op het perceel blijft gelden.
De Afdeling overweegt daarover dat de keuze om nevenactiviteiten via een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid toe te staan door de raad niet bij de vaststelling van het voorliggende plan is gemaakt, maar bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2011" dat onherroepelijk is en waarvan de regels nog gelden. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad daar bij de vaststelling van dit plan van had moeten terugkomen, mede gelet op het karakter van het plan. Daarin is alleen beoogd ongebruikte functies voor intensieve veehouderijen te schrappen en de onder 1 genoemde wijzingen aan te brengen en zijn voor het overige de regels uit de bestemmingsplannen "Buitengebied 2011" en "Buitengebied 2011, 1e herziening" onverkort overgenomen. De Afdeling is niet gebleken dat artikel 4.6.5 van de planregels in het algemeen niet op een ruimtelijk aanvaardbare wijze kan worden toegepast.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Tarifit, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Tarifit
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2025
1036