202307921/1/A2.
Datum uitspraak: 26 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 28 november 2023 in zaak nr. 22/1849 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de RDW.
Procesverloop
Bij besluit van 23 mei 2022 heeft de RDW een aanvraag van [wederpartij] om inschrijving van een voertuig in het kentekenregister van de RDW en tenaamstelling van dit voertuig op zijn naam afgewezen.
Bij besluit van 9 september 2022 heeft de RDW het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 november 2023 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 september 2022 vernietigd en bepaald dat de RDW binnen acht weken opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] beslist.
Tegen deze uitspraak heeft de RDW hoger beroep ingesteld. Ook heeft de RDW de voorzieningenrechter van de Afdeling gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 25 januari 2024 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de RDW geen gevolg aan de uitspraak van de rechtbank hoeft te geven voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[wederpartij] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 27 maart 2025, waar de RDW, vertegenwoordigd door mr. L.G. van Dijk, en [wederpartij], vergezeld door [persoon], zijn verschenen. Op deze zitting heeft de Afdeling het onderzoek geschorst en de RDW in de gelegenheid gesteld nadere inlichtingen te verstrekken.
[wederpartij] heeft nadere stukken ingediend.
De RDW heeft bij brief van 9 juli 2025 nadere inlichtingen gegeven.
De RDW heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de behandeling van de zaak voortgezet op 29 oktober 2025, waar de RDW, vertegenwoordigd door mr. L.G. van Dijk, en [wederpartij], vergezeld door [persoon], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [wederpartij] heeft op 20 januari 2022 in Duitsland voor € 18.000,00 een voertuig gekocht. Achteraf is gebleken dat hij is opgelicht en in het bezit is gekomen van een gestolen voertuig, waarvan een Duits autoverhuurbedrijf de eigenaar is, en dat hij bij de aankoop een vals kentekenbewijs heeft gekregen. Het originele kentekenbewijs is eerder afgegeven in Duitsland.
2. [wederpartij] heeft op 12 mei 2022 een aanvraag ingediend bij de RDW voor inschrijving en tenaamstelling van het voertuig in het kentekenregister van de RDW.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Besluitvorming
4. Op grond van artikel 25b van het Kentekenreglement (hierna: het Kr) is voor inschrijving in het kentekenregister in beginsel vereist dat een origineel kentekenbewijs van het voertuig wordt overlegd, maar is inschrijving in uitzonderlijke gevallen ook zonder origineel kentekenbewijs mogelijk, onder de voorwaarde dat de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het voertuig eerder was ingeschreven, hier toestemming voor geeft. De RDW heeft herhaaldelijk om toestemming gevraagd bij de Duitse autoriteit, maar heeft die toestemming niet gekregen. Omdat de RDW het voertuig niet kan inschrijven en te naam stellen zonder origineel kentekenbewijs of toestemming van de bevoegde autoriteit, heeft de RDW de aanvraag van [wederpartij] afgewezen.
Uitspraak van de rechtbank
5. Volgens de rechtbank heeft de RDW in het geval van [wederpartij] een te strikte toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 25b, eerste lid, van het Kr. Toepassing van deze bepaling is in dit bijzondere geval geen rechtsplicht vanwege strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Gelet op het ontstane tijdsverloop, de door [wederpartij] te maken kosten bij eventuele verdere juridische procedures en de hindernissen voor hem bij eventuele procedures in het buitenland, kan van [wederpartij] niet meer worden verlangd dat hij, naast het gedaan hebben van aangifte, nog een civiele procedure in Duitsland start om de beschikking te krijgen over het originele kentekenbewijs.
Dat in Duitsland bij het voertuig een signalering (documenten of kentekenplaten) is geregistreerd, kan [wederpartij] onder deze omstandigheden niet langer worden tegengeworpen.
Hoger beroep
6. De RDW betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het evenredigheidsbeginsel er niet toe kan leiden dat artikel 25b van het Kr in dit geval buiten toepassing wordt gelaten. Hij voert daartoe, samengevat weergegeven, het volgende aan.
De rechtbank heeft onvoldoende rekening gehouden met de eigen verantwoordelijkheid van [wederpartij]. Hoewel niet wordt getwijfeld aan zijn goede trouw, maakt dit niet dat van [wederpartij] geen actie (meer) kan worden verlangd. [wederpartij] heeft er zelf voor gekozen om te kopen van een particuliere verkoper en niet van een (erkend) garagebedrijf. De daarmee gepaard gaande risico's komen voor zijn rekening. Het tijdsverloop is nog niet zodanig, dat de oorspronkelijke eigenaar niet meer kan revindiceren en niet is gebleken dat de kosten van het inschakelen van een Duitse advocaat, dan wel de door de rechtbank genoemde hindernissen bij eventuele procedures in het buitenland, onoverkomelijk zijn. De contactgegevens van de oorspronkelijk eigenaar zijn door de Duitse autoriteit ook bekend gemaakt, zodat het leggen van contact, al dan niet door een Nederlandse of Duitse advocaat, zonder hindernissen kan geschieden.
Verder is het buiten toepassing laten van artikel 25b van het Kr ten behoeve van de inschrijving en de tenaamstelling van het voertuig in het kentekenregister in strijd met Richtlijn 1999/37/EG van de Raad van 29 april 1999 inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen (hierna: de Richtlijn). De formele vereisten van een origineel kentekenbewijs bij de inschrijving, dan wel de toestemming van een buitenlandse autoriteit, zijn niet vrijblijvend en het resultaat van de implementatie van artikel 5 van de Richtlijn. Het belang van de RDW is dat uitvoering wordt gegeven aan Europees recht en aan de afspraken die de lidstaten over het bestrijden van fraude en handel in gestolen auto's hebben gemaakt. Indien in strijd met deze Europese regels wordt beslist, zou dat leiden tot een situatie die de Richtlijn nu juist beoogt te voorkomen, aldus de RDW.
6.1. Op de zitting van 27 maart 2025 heeft de RDW het aanbod gedaan om zowel de eigenaar van het voertuig als de verzekeringsmaatschappij te benaderen met de vraag of het originele kentekenbewijs aan [wederpartij] kan worden afgegeven dan wel of zij toestemming willen verlenen om het voertuig in te schrijven in het Nederlandse kentekenregister. Naar aanleiding van dat aanbod heeft de Afdeling het onderzoek geschorst.
6.2. Bij brief van 9 juli 2025 heeft de RDW nadere inlichtingen verstrekt. In die brief is onder meer het volgende vermeld.
De RDW heeft gegevens opgevraagd bij het Kraftfahrt-Bundesamt, waarna deze instantie de geregistreerde houder, HUK Autowelt GmbH (hierna: HUK), heeft benaderd. De RDW heeft de gegevens van de verzekeringsmaatschappij niet weten te achterhalen.
De RDW heeft reacties van HUK van 1 juli 2025 en van haar advocaat van 3 juli 2025 ontvangen. Uit de e-mail van HUK volgt dat zij weigert om toestemming voor inschrijving te verlenen en het originele kentekenbewijs af te geven. Ook vraagt zij via de RDW het voertuig terug te geven en adresgegevens van [wederpartij] te verstrekken. De advocaat heeft in zijn e-mail gesteld dat HUK eigenaar is van het voertuig, dat in Duitsland een procedure tegen [wederpartij] loopt en dat Duits recht op de civielrechtelijke relatie van toepassing is. Verder heeft de advocaat gesteld dat hij geen reactie heeft ontvangen op de brieven die hij aan [wederpartij] heeft gestuurd en dat hij op basis van stukken uit de lopende strafrechtelijke procedure namens HUK een nader standpunt zal innemen.
De RDW is niet bekend met de status van de civielrechtelijke en strafrechtelijke procedures. Wel is duidelijk dat HUK weigert om toestemming te verlenen en aanspraak maakt op (het eigendomsrecht van) het voertuig.
In de bestuursrechtelijke procedure bij de Afdeling gaat het uiteraard niet om de vraag wie de eigenaar van het voertuig is. Ter beoordeling ligt voor of het voertuig met een vals kentekenbewijs, zonder het originele bewijs, kan worden ingeschreven in het Nederlandse kentekenregister en een (Nederlands) kenteken kan worden afgegeven. In beginsel kan dat, bij afwezigheid van het origineel kentekenbewijs, op grond van artikel 25b van het Kr slechts met toestemming van de bevoegde Duitse autoriteit. De RDW kan daartoe, in het licht van de omstandigheden van het geval, niet overgaan. De RDW heeft voor [wederpartij] getracht om alsnog toestemming te krijgen om zo tot inschrijving te kunnen overgaan. Gezien de weigering van de Duitse kentekenhouder, de eerdere weigering van de Duitse autoriteit en het feit dat HUK zich de eigendom van het voertuig voorbehoudt en er meerdere gerechtelijke procedures lopen, is de RDW niet bevoegd over te gaan tot inschrijving. Inschrijving zou onder deze omstandigheden namelijk strijd met artikel 25b van het Kr alsook met artikel 5 van de Richtlijn opleveren.
Daarmee is de poging tot een minnelijke oplossing gestrand en wordt de Afdeling verzocht in deze zaak uitspraak te doen.
6.3. Naar het oordeel van de Afdeling volgt uit artikel 25b van het Kr dat bij de toepassing van deze bepaling uitsluitend ruimte is voor een belangenafweging, in het kader van de vraag of zich een uitzonderlijk geval voordoet, indien is voldaan aan de in die bepaling gestelde voorwaarde van toestemming van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het voertuig eerder was ingeschreven. Die voorwaarde is hier niet vervuld. De Afdeling ziet, anders dan de rechtbank, geen ruimte om artikel 25b van het Kr in dit geval wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel buiten toepassing te laten. Die bepaling dient namelijk ter implementatie van artikel 5 van de Richtlijn. Daardoor zou het buiten toepassing laten van (onderdelen van) artikel 25b van het Kr in strijd zijn met een Europese regeling. Uit de considerans van de Richtlijn valt af te leiden dat met deze regeling onder meer is beoogd fraude en handel in gestolen auto’s tegen te gaan. Inschrijving van het voertuig zou indruisen tegen het doel van deze regeling.
6.4. Het betoog slaagt.
Conclusie
7. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling zal de uitspraak van de rechtbank vernietigen. De Afdeling zal het door [wederpartij] tegen het besluit van 9 september 2022 ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren, omdat uit het oordeel van de Afdeling over het hoger beroep volgt dat de RDW de aanvraag van [wederpartij] terecht heeft afgewezen.
8. De RDW hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 28 november 2023 in zaak nr. 22/1849;
III. verklaart het door [wederpartij] ingestelde beroep tegen het besluit van de Dienst Wegverkeer van 9 september 2022 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. Altena, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Altena
voorzitter
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2025
452-1112
BIJLAGE
Wettelijk kader
Richtlijn 1999/37/EG van de Raad van 29 april 1999 inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen
Artikel 5
1. Met het oog op de identificatie van een voertuig in het wegverkeer kunnen de lidstaten verlangen dat de bestuurder deel I van het kentekenbewijs bij zich heeft.
2. Voor de nieuwe inschrijving van een voorheen in een andere lidstaat ingeschreven voertuig verlangen de bevoegde autoriteiten in alle gevallen overlegging van deel I van het oude kentekenbewijs en voorts overlegging van deel II indien dat is afgegeven. Deze autoriteiten nemen het oude kentekenbewijs in en bewaren dit deel (deze delen) gedurende ten minste zes maanden. Zij stellen de autoriteiten van de lidstaat die het ingenomen kentekenbewijs hebben afgegeven binnen twee maanden daarvan op de hoogte. Zij sturen het ingenomen kentekenbewijs aan de genoemde autoriteiten terug indien deze daar binnen zes maanden na de inneming om verzoeken.
Wanneer het kentekenbewijs uit een deel I en een deel II bestaat en deel II ontbreekt, kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar een nieuwe inschrijving is aangevraagd in uitzonderlijke gevallen besluiten het voertuig opnieuw in te schrijven, op voorwaarde evenwel dat zij van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het voertuig voordien was ingeschreven langs schriftelijke of elektronische weg de bevestiging hebben gekregen dat de aanvrager het recht heeft het voertuig in een andere lidstaat opnieuw in te schrijven.
Kentekenreglement
Artikel 25b. Inschrijving en tenaamstelling voertuig uit andere EU-lidstaat
1. De eigenaar of houder van een voertuig waarvoor de eerste inschrijving en tenaamstelling wordt gevraagd en waarvoor reeds eerder een kentekenbewijs is afgegeven in een andere lidstaat van de Europese Unie, overlegt het deel I van dat kentekenbewijs en, voor zover dit is afgegeven, tevens het deel II.
2. Inschrijving en tenaamstelling als bedoeld in het eerste lid wordt geweigerd, indien het deel II van het kentekenbewijs, voor zover dat deel is afgegeven, ontbreekt.
3. In uitzonderlijke gevallen kan door de Dienst Wegverkeer in afwijking van het tweede lid een voertuig worden ingeschreven en te naam gesteld, op voorwaarde dat van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het voertuig voordien was ingeschreven langs schriftelijke of elektronische weg de bevestiging is verkregen dat de aanvrager het recht heeft om het voertuig in een andere lidstaat in te schrijven.
[…]