ECLI:NL:RVS:2025:5812

Raad van State

Datum uitspraak
2 december 2025
Publicatiedatum
1 december 2025
Zaaknummer
202502993/2/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking Nederlanderschap van verzoekster

Op 2 december 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het hoger beroep van [verzoekster] tegen de intrekking van haar Nederlanderschap door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 23 februari 2023 het Nederlanderschap van [verzoekster] ingetrokken, en op 30 augustus 2023 werd haar bezwaar tegen deze intrekking ongegrond verklaard. De rechtbank Overijssel had op 18 april 2025 het beroep van [verzoekster] tegen deze besluiten ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een spoedeisend belang was voor [verzoekster], die recentelijk was vrijgelaten uit detentie en rechtmatig verblijf had op basis van een asielaanvraag. Echter, de staatssecretaris betoogde dat het verzoek moest worden afgewezen, omdat [verzoekster] geen gebruik mocht maken van de rechten verbonden aan het Nederlanderschap totdat het hoger beroep was beslist. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van de staatssecretaris zwaarder wogen dan die van [verzoekster], en wees het verzoek af. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202502993/2/V6.
Datum uitspraak: 2 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend in [woonplaats],
verzoekster,
tegen de uitspraak van rechtbank Overijssel van 18 april 2025 in zaak nr. 23/2041 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 23 februari 2023 heeft de staatssecretaris het Nederlanderschap van [verzoekster] ingetrokken.
Bij besluit van 30 augustus 2023 heeft de staatssecretaris het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 april 2025 heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld.
Ook heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De staatssecretaris en [verzoekster] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 november 2025 op een zitting behandeld, waar [verzoekster], bijgestaan door mr. P.J. Schüller, advocaat in Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.V. de Kort, advocaat in Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 23 februari 2023 en het besluit van 30 augustus 2023 tot intrekking van het Nederlanderschap (hierna: de besluiten) worden geschorst totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Concreet strekt het verzoek er daarmee toe dat [verzoekster] tot de uitspraak op het hoger beroep als Nederlander wordt behandeld.
2.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Spoedeisend belang
3.       De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit het verzoek van [verzoekster] een spoedeisend belang blijkt voor het treffen van een voorlopige voorziening. Hiervoor is van belang dat [verzoekster], die tot voor kort gedetineerd is geweest, op 31 oktober 2025 in vrijheid is gesteld. Dat zij op dit moment rechtmatig verblijf heeft omdat zij op 27 mei 2025 een asielaanvraag heeft gedaan, leidt niet tot een ander oordeel, omdat onduidelijk is hoe lang zij op basis daarvan nog rechtmatig verblijf zal hebben. De staatssecretaris heeft op de zitting alleen een indicatie kunnen geven wanneer op die aanvraag zal worden beslist.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
4.       Het hoger beroep gaat over de intrekking van het Nederlanderschap van [verzoekster] op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN). [verzoekster] heeft meerdere gronden gericht tegen de uitspraak van de rechtbank. Deze gronden strekken er onder meer toe dat de Afdeling haar rechtspraak zoals die tot nu toe is gevormd over dit onderwerp nuanceert of aanpast, en dat de Afdeling een genuanceerd oordeel velt over de feitelijke toepassing van het wettelijk kader op de situatie van [verzoekster]. De voorzieningenrechter overweegt dat de voorlopige-voorzieningprocedure zich niet leent voor een beoordeling hiervan. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom aan de hand van een belangenafweging beoordelen.
Belangenafweging
5.       [verzoekster] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat zij belang heeft bij het schorsen van de rechtsgevolgen van de besluiten, omdat zij dan recht heeft op meer sociale en medische voorzieningen en deel kan nemen aan een re-integratietraject en een deradicaliseringsprogramma. Volgens [verzoekster] volgt uit verschillende rapporten dat zij een goede kans heeft op resocialisatie en re-integratie, er een lage kans is op recidive en zij gemotiveerd is om weer bij te dragen aan de Nederlandse samenleving. Voor het slagen van haar resocialisatie en re-integratie is het van belang dat zij haar ontwikkeling voort kan zetten tot op het hoger beroep is beslist. [verzoekster] wijst er hierbij op dat het afwijzen van haar verzoek zou betekenen dat zij geen recht heeft op gemeentelijke hulpvoorzieningen en ook geen mogelijkheid heeft om haar studie af te ronden of in haar eigen onderhoud te voorzien. Ook heeft zij dan geen toegang tot een zorgverzekering en psychologische hulp. [verzoekster] wijst er hierbij op dat bij haar een borderline persoonlijkheidsstoornis is vastgesteld en dat zij belang heeft bij voortzetting van therapie en begeleiding in een ambulant kader. [verzoekster] wijst er tot slot op dat zij niet kan worden uitgezet naar Afghanistan, omdat zij daar een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
5.1.    De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat hij er belang bij heeft dat [verzoekster] geen gebruik kan maken van de rechten die aan het Nederlanderschap zijn verbonden totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Hij wijst in dit kader op het kiesrecht, het recht op een paspoort en identiteitskaart en de mogelijkheid om te reizen als Nederlander, het recht op consulaire bescherming en het recht op sociale voorzieningen. Volgens de staatssecretaris zijn de ingrijpende gevolgen van de intrekking van het Nederlanderschap voor [verzoekster] gerechtvaardigd, omdat zij door haar gedrag de banden met Nederland zelf heeft verbroken. Daarnaast betoogt de staatssecretaris dat van belang is dat [verzoekster] kan worden behandeld als vreemdeling zolang zij feitelijk nog in Nederland is, omdat zij volgens hem een gevaar vormt voor de nationale veiligheid en de openbare orde. In het nader stuk van 17 november 2025 heeft de staatssecretaris in dit kader naar voren gebracht dat de minister van Asiel en Migratie (hierna: de minister) op 31 oktober 2025 [verzoekster] krachtens artikel 56, eerste lid, van de Vw 2000 een vrijheidsbeperkende maatregel heeft opgelegd en een meldplicht krachtens artikel 54, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000.
5.2.    De voorzieningenrechter stelt vast dat de minister op 26 november 2024 een op 23 februari 2023 genomen terugkeerbesluit en uitgevaardigd inreisverbod heeft ingetrokken, omdat [verzoekster] in Afghanistan een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat [verzoekster] op 27 mei 2025 een asielaanvraag heeft gedaan en daarom op dit moment procedureel rechtmatig verblijf heeft. Partijen zijn het erover eens dat de minister naar verwachting op zijn vroegst in het eerste kwartaal van 2026 een besluit zal nemen over de asielaanvraag. Op dit moment heeft [verzoekster] dus materieel gezien dezelfde rechtspositie als een asielzoeker. De belangen die [verzoekster] naar voren brengt, houden in de kern in dat zij als Nederlander een sterkere rechtspositie zou hebben.
5.3.    De belangen die de staatssecretaris in dit geval naar voren brengt zijn zodanig zwaarwegend, dat daaraan naar het oordeel van de voorzieningenrechter al met al een zwaarder gewicht moet worden toegekend. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat het gaat om een intrekking van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de RWN.
Aan de belangen die [verzoekster] daartegenover naar voren brengt, kan niet het door haar gewenste gewicht worden toegekend. Daarvoor is mede van belang dat zij deze belangen niet heeft geconcretiseerd. [verzoekster] heeft namelijk niet toegelicht waarom het noodzakelijk is dat zij in haar eigen onderhoud kan voorzien en gebruik kan maken van gemeentelijke hulpvoorzieningen. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat zij op dit moment bij haar ouders woont. Verder heeft [verzoekster] niet met stukken onderbouwd dat bij haar een borderline persoonlijkheidsstoornis is vastgesteld en dat zij haar therapie en begeleiding voort wil zetten, maar daar op dit moment geen toegang tot heeft. Zij heeft ook niet met stukken onderbouwd dat zij wil deelnemen aan een re-integratietraject en een deradicaliseringsprogramma, maar daar op dit moment geen toegang tot heeft. Evenmin heeft zij met stukken onderbouwd dat het voor haar op dit moment niet mogelijk is om haar studie aan de Haagse Hogeschool af te ronden, maar dat dit wel mogelijk zou zijn als de rechtsgevolgen van de besluiten worden geschorst. Hiermee is overigens niet gezegd dat als [verzoekster] dit wel met stukken zou hebben onderbouwd, de belangenafweging dan noodzakelijkerwijs anders zou zijn uitgevallen.
Daarnaast heeft [verzoekster] in het nader stuk van 18 november 2025 naar voren gebracht dat zij vrijwilligerswerk wil verrichten en dat het voor haar nu lastig is om naar de sportschool of de bibliotheek te gaan of om een sociaal netwerk op te bouwen. Aan deze belangen kan echter geen groot gewicht worden toegekend.
De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding om in afwachting van de behandeling van de bodemprocedure een voorlopige voorziening te treffen.
Conclusie
6.       De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.R. van Ark, griffier.
w.g. Van Breda
voorzieningenrechter
w.g. Van Ark
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2025
861
BIJLAGE
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Artikel 3
Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 14
[…]
2. Onze Minister kan het Nederlanderschap intrekken van de persoon die onherroepelijk is veroordeeld wegens:
[…]
b.
een misdrijf als bedoeld in de artikelen 83, 134a of 205 van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht;
[…]
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 54
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan ten aanzien van vreemdelingen worden voorzien in een verplichting tot:
[…]
f. periodieke aanmelding;
[…]
Artikel 56
1. Overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te geven regels kan, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, door Onze Minister de vrijheid van beweging worden beperkt van de vreemdeling die:
a. geen rechtmatig verblijf heeft;
[…]