ECLI:NL:RVS:2025:5842

Raad van State

Datum uitspraak
3 december 2025
Publicatiedatum
3 december 2025
Zaaknummer
202500435/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen schorsing rijbewijs en opleggen onderzoek rijvaardigheid na verkeersovertreding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) haar een onderzoek naar de rijvaardigheid heeft opgelegd en de geldigheid van haar rijbewijs heeft geschorst. Dit besluit volgde op een incident op 8 december 2023, waarbij [appellante] linksaf sloeg op een locatie waar alleen rechtsaf geslagen mocht worden. De politie deed een melding aan het CBR, wat leidde tot het vermoeden dat [appellante] niet langer over de vereiste rijvaardigheid beschikte. Het CBR handhaafde dit besluit na een bezwaar van [appellante]. De rechtbank oordeelde dat het CBR terecht had gehandeld, waarop [appellante] in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 11 november 2025 werd de zaak behandeld, waarbij [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd opgemerkt dat de gronden van [appellante] in hoger beroep grotendeels herhalingen waren van eerdere argumenten. De Afdeling concludeerde dat er geen sprake was van een uitzonderlijk geval dat een belangenafweging rechtvaardigde, en dat de schorsing van het rijbewijs en het opleggen van het onderzoek naar rijvaardigheid gerechtvaardigd waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het CBR werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202500435/1/A2.
Datum uitspraak: 3 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­West­Brabant van 12 december 2024 in zaak nr. 24/4104 in het geding tussen:
[appellante]
en
het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2024 heeft het CBR [appellante] een onderzoek naar de rijvaardigheid opgelegd en de geldigheid van haar rijbewijs geschorst.
Bij besluit van 25 april 2024 heeft het CBR het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 december 2024 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 11 november 2025, waar [appellante], bijgestaan door mr. L.P. Kabel, advocaat te Eindhoven, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. M.M. Kleijbeuker, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op 8 december 2023 is [appellante] op een locatie waar zij alleen rechtsaf mocht slaan, linksaf geslagen, waardoor zij tegen de verplichte rijrichting inreed. Naar aanleiding van dit incident heeft de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant op 8 december 2023 aan het CBR een mededeling gedaan als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet (hierna: Wvw 1994), van het vermoeden dat [appellante] niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van de categorie motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven. Naar aanleiding hiervan heeft het CBR bij het besluit van 15 februari 2024 aan [appellante] een onderzoek naar de rijvaardigheid opgelegd en de geldigheid van haar rijbewijs tot de uitslag van het onderzoek geschorst. Het CBR heeft aan dit besluit, gehandhaafd bij het besluit van 25 april 2024, ten grondslag gelegd dat het vermoeden bestaat dat [appellante] niet (langer) over de vereiste rijvaardigheid beschikt.
2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het CBR aan [appellante] terecht een onderzoek naar de rijvaardigheid heeft opgelegd en haar rijbewijs terecht heeft geschorst.
Hoger beroep
3.       De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd over de drukte op de parkeerplaats, haar kijktechniek, de zichtbaarheid van de bebording, de duur van het praktijkexamen en de uitkomst van het rijvaardigheidsonderzoek bij Pit Rijopleidingen zijn zo goed als een herhaling van de gronden die zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 6.1 e.v. opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
4.       [appellante] betoogt dat het opleggen van het onderzoek en het schorsen van het rijbewijs haar onevenredig heeft benadeeld, omdat zij haar auto, haar enige vervoersmiddel, nodig heeft voor maatschappelijke en privé doeleinden.
4.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 25 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:298) laten de toepasselijke bepalingen van de Wvw 1994 en de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: de Regeling) geen ruimte om een belangenafweging te maken en op grond van persoonlijke omstandigheden daarvan af te wijken. Wel kan de rechter, in een zeer uitzonderlijk geval, oordelen dat de Regeling buiten toepassing moet blijven, omdat de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken.
Naar het oordeel van de Afdeling is hier geen sprake van een zeer uitzonderlijk geval. De situatie van [appellante] wijkt niet af van die van andere personen aan wie een onderzoek naar de rijvaardigheid is opgelegd en van wie de geldigheid van het rijbewijs is geschorst.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
6.       Het CBR hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Engele, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Engele
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2025
1033