ECLI:NL:RVS:2025:5936

Raad van State

Datum uitspraak
8 december 2025
Publicatiedatum
9 december 2025
Zaaknummer
202503805/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 26 juni 2025. De rechtbank had in die uitspraak de aanvraag van betrokkene om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaard en het besluit van de minister van 21 oktober 2024, waarin de aanvraag was afgewezen als kennelijk ongegrond, vernietigd. De rechtbank bepaalde dat de minister binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag moest nemen, met inachtneming van de uitspraak.

De minister heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelt dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De rechtbank had een zorgvuldigheids- of motiveringsgebrek geconstateerd, maar dit gebrek kan eenvoudig worden hersteld.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van de proceskosten van betrokkene, die op € 907,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan op 8 december 2025, door de voorzitter en twee leden van de Afdeling, in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

202503805/1/V3.
Datum uitspraak: 8 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 26 juni 2025 in zaak nr. NL24.41343 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2024 heeft de minister een aanvraag van betrokkene om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen als kennelijk ongegrond.
Bij uitspraak van 26 juni 2025 heeft de rechtbank het daartegen door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. C.T.W. van Dijk, advocaat in Utrecht, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    De rechtbank heeft namelijk een zorgvuldigheids- of motiveringsgebrek geconstateerd. De minister komt daartegen in hoger beroep op terwijl dat gebrek zich (los van de vraag wat de uitkomst van de nieuwe besluitvorming moet zijn) eenvoudig laat herstellen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzitter, en mr. J.TH. Drop en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
w.g. Van Breda
voorzitter
w.g. Vos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2025
644-1085