202505348/1/A2.
Datum uitspraak: 10 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
en
het College van Beroep voor de Examens van Hogeschool Rotterdam (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 12 mei 2025 heeft de examencommissie Rotterdam Academy (hierna: de examencommissie) de herkansing van het tentamen van de cursus Constructieleer - 2 (hierna: het tentamen) van [appellant] beoordeeld.
Bij beslissing van 8 september 2025 heeft het CBE het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen die beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 11 november 2025, waar [appellant] en het CBE, vertegenwoordigd door L. Markesteijn en J.R.C. Kerstens, vergezeld door A. Sanders, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] volgt de opleiding Ad Maintenance & Mechanics (hierna: de opleiding). Hij heeft de herkansing van het tentamen niet gehaald. Hij haalde hiervoor het cijfer 4,9. Het gaat om een tentamen waarbij studenten de antwoorden digitaal invullen en papieren uitwerkingen bij de surveillant kunnen inleveren. Een examinator beoordeelt de digitale antwoorden en kan punten toekennen voor deelantwoorden of berekeningen die op papier zijn uitgewerkt.
2. Op 2 juli 2025 heeft de examencommissie een schikkingsvoorstel aan [appellant] aangeboden. Op 4 juli 2025 heeft [appellant] dat voorstel afgewezen.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beslissing CBE
4. In de beslissing van 8 september 2025 heeft het CBE het standpunt ingenomen dat niet is gebleken dat de beoordeling van het tentamen onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het tentamen is door een examinator van de opleiding en door een externe examinator beoordeeld. Beide examinatoren hebben het tentamen met het cijfer 4,9 beoordeeld.
Beoordeling in beroep
5. [appellant] betoogt dat het CBE zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de beoordeling van het tentamen zorgvuldig tot stand is gekomen. Hij voert hiertoe aan dat tijdens de inzage van het tentamen een pagina van zijn papieren uitwerkingen ontbrak. Volgens hem heeft de examinator de pagina vernietigd of verborgen. Ook is het tentamen volgens hem ten onrechte niet door een tweede examinator nagekeken en is het tentamen niet eerlijk beoordeeld.
5.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het CBE zich terecht op het standpunt gesteld dat de beoordeling van het tentamen zorgvuldig tot stand is gekomen.
Dat [appellant] niet bekend is met de naam van de tweede examinator, betekent niet dat het tentamen niet door een tweede examinator is nagekeken. Het CBE heeft toegelicht dat, gelet op de wijze waarop [appellant] zich jegens examinatoren heeft opgesteld, de naam van de externe examinator niet aan [appellant] bekend is gemaakt. Het dossier bevat een ingevuld formulier met de titel ‘Extra check beoordeling […]’. De Afdeling maakt daaruit op dat het tentamen door een tweede examinator is beoordeeld.
Het CBE heeft verder toegelicht dat het aannemelijk is dat één van de pagina’s van de schriftelijke uitwerkingen van [appellant] ontbreekt. Hoe, of en wanneer de pagina zoek zou zijn geraakt, kan niet worden achterhaald. Doordat de eventueel zoekgeraakte uitwerkingen niet konden worden beoordeeld, viel het resultaat van het tentamen mogelijk lager uit. Daarom heeft de examencommissie [appellant] in het schikkingsvoorstel een extra tentamengelegenheid aangeboden. De Afdeling volgt het standpunt van het CBE dat de examencommissie zorgvuldig heeft gehandeld door [appellant] een extra tentamengelegenheid aan te bieden. [appellant] heeft dat aanbod afgeslagen. Dat betekent dat het cijfer van het tentamen moest worden vastgesteld op basis van de digitale antwoorden en de beschikbare schriftelijke uitwerkingen. Het CBE heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen reden is om de beoordelingen van de examinatoren in twijfel te trekken.
Het betoog slaagt niet.
6. De betogen van [appellant] dat de voorzitter van het CBE op de hoorzitting in zijn bejegening negatief was, dat de zitting bij het CBE pas na de zomervakantie heeft plaatsgevonden en dat een vertrouwenspersoon en de surveillant bij wie hij de papieren uitwerkingen heeft ingeleverd niet op de zitting bij het CBE aanwezig waren, kunnen, wat daar ook van zij, niet tot een ander oordeel leiden.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Engele, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Engele
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2025
1033
BIJLAGE
Wettelijk kader
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 7.12c
1. Voor het afnemen van tentamens en het vaststellen van de uitslag daarvan wijst de examencommissie examinatoren aan.
[…]
Artikel 7.61
[…]
2. Het beroep kan, wat de openbare instellingen betreft in afwijking van hoofdstuk 7 van de Algemene wet bestuursrecht, worden ingesteld terzake dat een beslissing in strijd is met het recht.
3. Alvorens het beroep in behandeling te nemen zendt het college van beroep het beroepschrift aan het orgaan waartegen het beroep is gericht, met uitnodiging om in overleg met betrokkenen na te gaan of een minnelijke schikking van het geschil mogelijk is, wat de openbare instellingen betreft in afwijking van afdeling 7.3 van de Algemene wet bestuursrecht. Ingeval het beroep is gericht tegen een beslissing van een examinator, geschiedt de in de voorgaande volzin bedoelde toezending aan de desbetreffende examencommissie. Indien de examinator tegen wie het beroep is gericht, lid is van de examencommissie, neemt hij geen deel aan de beraadslaging. Het desbetreffende orgaan deelt binnen drie weken aan het college van beroep, onder overlegging van de daarop betrekking hebbende stukken, mede tot welke uitkomst het beraad heeft geleid. Is een minnelijke schikking niet mogelijk gebleken, dan wordt het beroepschrift door het college in behandeling genomen.