202306721/1/A3.
Datum uitspraak: 10 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 september 2023 in zaak nr. 22/6098 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 2022 heeft de burgemeester de woning aan de [locatie] in Rotterdam voor drie maanden gesloten.
Bij besluit van 29 november 2022 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 september 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 5 november 2025, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman en D. Boet, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] is huurder van de woning aan de [locatie] in Rotterdam. Uit een bestuurlijke rapportage van 28 mei 2022 blijkt dat bij een politieonderzoek een handelshoeveelheid aan diverse soorten harddrugs is gevonden. Daarnaast zijn ook verschillende attributen gevonden die gebruikt kunnen worden voor onder andere het verwerken en verkopen van drugs. Naar aanleiding hiervan heeft de burgemeester de woning voor drie maanden gesloten. De rechtbank heeft de sluiting van de woning in stand gelaten.
2. [appellant] betoogt - kort samengevat - dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het sluiten van de woning noodzakelijk is. Er zijn geen politiewaarnemingen of meldingen waaruit blijkt dat in of vanuit de woning daadwerkelijk is gehandeld, aldus [appellant].
Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het sluiten van de woning evenredig is. [appellant] stelt daartoe dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van een verminderde verwijtbaarheid vanwege een gediagnostiseerde gedragsstoornis en een IQ van 61. Hij wijst er verder op dat hij elders onderdak heeft moeten vinden voor de periode waarin de woning was gesloten.
2.1. In haar uitspraak van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922, heeft de Afdeling de uitgangspunten weergegeven waarvan zij zal uitgaan bij haar beoordeling van besluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De Afdeling verwijst voor deze uitgangspunten daarom naar die uitspraak en zal deze hanteren bij de beoordeling van het hoger beroep. 2.2. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de burgemeester heeft mogen concluderen dat sprake is van een ernstig geval wat maakt dat er noodzaak is voor sluiting. De Afdeling volgt hierbij de motivering van de rechtbank in overweging 9.4 van de uitspraak.
In wat [appellant] voor het overige heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester een zwaarder gewicht heeft mogen toekennen aan het belang van de sluiting van de woning dan aan het belang van [appellant] en de sluiting van drie maanden niet onevenredig is.
De betogen slagen niet.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Maesen de Sombreff
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2025
190-1146