ECLI:NL:RVS:2025:5988

Raad van State

Datum uitspraak
10 december 2025
Publicatiedatum
10 december 2025
Zaaknummer
202500413/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag overname schuld bij Freo door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 december 2024, waarin zijn beroep tegen de afwijzing van de Belastingdienst/Toeslagen om zijn schuld bij Freo over te nemen, ongegrond werd verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen had op 31 oktober 2022 de aanvraag van [appellant] om overname van zijn schuld van € 53.500,00 afgewezen. De minister van Financiën, als rechtsopvolger van de Belastingdienst/Toeslagen, verklaarde op 30 juni 2023 het bezwaar van [appellant] ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de lening bij Freo niet gelijkgesteld kan worden met een hypothecaire lening, en dat er geen aanleiding was voor toepassing van de hardheidsclausule van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Tijdens de zitting op 22 oktober 2025 heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat de lening bij Freo wel degelijk verband houdt met de aankoop van zijn chalet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat de lening bij Freo niet in voldoende verband staat met de aankoop van het chalet. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de minister de hardheidsclausule niet hoefde toe te passen. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

202500413/1/A2.
Datum uitspraak: 10 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­Brabant van 23 december 2024 in zaak nr. 23/1858 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (lees: de minister van Financiën).
Procesverloop
Bij besluit van 31 oktober 2022 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag van [appellant] om overname van zijn schuld bij Freo van € 53.500,00 afgewezen.
Bij besluit van 30 juni 2023 heeft de minister van Financiën, in diens hoedanigheid van rechtsopvolger van de Belastingdienst/Toeslagen, het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 december 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 22 oktober 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. L. Boon, advocaat in Eindhoven, beiden via een digitale verbinding, en de minister, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Deze uitspraak gaat over een besluit op grond van de regeling voor overneming en betaling van private schulden die is opgenomen in de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: de Wht).
2.       In hoofdstuk 4 van de Wht is geregeld onder welke voorwaarden gedupeerden in aanmerking komen voor het overnemen en betalen van private schulden. De voor dit geschil relevante bepalingen van die wet zijn opgenomen in de bijlage.
Inleiding
3.       [appellant] stelt dat hij in 2005 voor € 36.500,00 een chalet op camping Maaszicht in Kerkdriel heeft gekocht en dat hij de aankoop heeft betaald met een lening op basis van een doorlopend krediet bij ABN AMRO. Hij stelt dat hij in 2018 de lening bij ABN AMRO heeft overgesloten naar een lening bij Freo. De nieuwe lening bij Freo bedroeg € 55.000,00.
4.       In 2019 is camping Maaszicht overgenomen door Europarcs, waarna het chalet is gesloopt.
5.       [appellant] is erkend gedupeerde van de toeslagenaffaire. Hij heeft de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om overname van een schuld van € 53.500,00, zijnde het resterende deel van de lening bij Freo.
Besluitvorming
6.       Aan de handhaving van de afwijzing van de aanvraag heeft de minister ten grondslag gelegd dat de lening bij Freo geen hypothecaire lening in de zin van artikel 4.1, vierde lid, aanhef en onder a, van de Wht is. Dat [appellant] de rente bij de aangifte inkomstenbelasting kan aftrekken van zijn inkomen, maakt volgens de minister niet dat in het kader van de doeleinden van de Wht kan worden gesproken van een verhypothekeerde zaak. Daarom is de uitzonderingsgrond van artikel 4.1, vierde lid, aanhef en onder a, van de Wht, waarin staat dat de restschuld na verkoop van of verhaal op de verhypothekeerde zaak wordt overgenomen, niet van toepassing.
Uitspraak van de rechtbank
7.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de lening bij Freo niet gelijkgesteld kan worden met een hypothecaire lening. Uit de toelichting bij artikel 4.1, vierde lid, onder a, van de Wht (Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 59) volgt niet dat ook is bedoeld om andere restschulden dan die uit een hypothecaire lening over te nemen.
Verder leidt het beroep op het evenredigheidsbeginsel niet tot een ander oordeel. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de lening, waarvan om overname wordt verzocht, voldoende verband houdt met de aankoop van het chalet. Zo is het onduidelijk wanneer [appellant] het doorlopend krediet bij ABN AMRO is aangegaan en of het krediet is afgesloten om het chalet te financieren. Verder is niet gebleken dat Freo de lening bij ABN AMRO heeft overgenomen. Daarmee is niet aannemelijk dat de lening bij Freo verband houdt met het krediet bij ABN AMRO, dat gebruikt zou zijn voor de aankoop van het chalet. Daarnaast heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij hypotheekrenteaftrek heeft voor de lening bij Freo. Verder was het aankoopbedrag voor het chalet in 2005 volgens [appellant] € 36.500,00. Onduidelijk is waarom de lening bij Freo tot een bedrag van € 53.500,00 zou moeten worden overgenomen.
8.       De rechtbank heeft verder geoordeeld dat er geen aanleiding is voor toepassing van de hardheidsclausule van artikel 9.1, tweede lid, van de Wht. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard.
Beoordeling van het hoger beroep
9.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de lening bij Freo voldoende verband houdt met de aankoop van het chalet. Hij verwijst naar een overzicht van de bij- en afschrijvingen van het doorlopend krediet bij ABN AMRO en merkt op dat daaruit blijkt dat de gemiddelde debetstand na november 2005, de maand waarin hij het chalet heeft gekocht, aanzienlijk is verhoogd. Op het overzicht is ook te zien dat met de lening bij Freo het krediet bij ABN AMRO is afgelost. Verder heeft hij de rente op de lening in het kader van de inkomstenbelasting als hypotheekrente kunnen aftrekken van het inkomen. Omdat de lening in voldoende verband staat met het chalet, had de rechtbank tot het oordeel moeten komen dat de minister de hardheidsclausule had moeten toepassen, aldus [appellant].
9.1.    In de Wht is in artikel 9.1, tweede lid, aanhef en onder a, een hardheidsclausule opgenomen, op grond waarvan de minister kan afwijken van artikel 4.1, voor zover de toepassing daarvan, gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
9.2.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 12 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:456, kan de hardheidsclausule worden toegepast in bijzondere situaties, waarbij toepassing van de bepaling zelf, gelet op de ratio ervan, onbillijk uitpakt of wanneer sprake is van schrijnende omstandigheden waardoor toepassing van de wettelijke bepaling achterwege moet blijven. Of het daarbij gaat om een situatie die door de wetgever in algemene zin is of kan zijn voorzien, is daarbij niet van doorslaggevend belang. Bij schrijnende omstandigheden kan bijvoorbeeld worden gedacht aan serieuze en structurele financiële nood, aan ernstige medische omstandigheden of aan andere ontwrichtende persoonlijke omstandigheden. Daarbij gaat het niet zozeer om omstandigheden die zich hebben voorgedaan in de periode waarin de toeslagenaffaire zich voltrok en die vanzelfsprekend in veel gevallen schrijnend zijn geweest en tot schade kunnen leiden en ook vaak hebben geleid en waarvoor de herstelmaatregelen uit de Wht beogen een oplossing te bieden. Het moet gaan om actuele omstandigheden die samenhangen met (de gevolgen van) een weigering om de schulden over te nemen of te compenseren. Met het toepassen van de hardheidsclausule wordt een uitzondering gemaakt op de gebruikelijke toepassing van de regel. Dat betekent dat degene die er een beroep op doet, in ieder geval inzichtelijk moet maken waar de bijzondere of schrijnende situatie in zijn of haar geval uit bestaat, en dit zo concreet mogelijk moet onderbouwen.
9.3.    De Afdeling zal, voordat zij toekomt aan de vraag of de minister de hardheidsclausule had moeten toepassen op de grond dat de toepassing van artikel 4.1 van de Wht, gelet op doel of strekking ervan, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, eerst beoordelen of de lening bij Freo in voldoende verband staat met de aankoop van het chalet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Zo is niet gebleken dat [appellant] het chalet heeft gekocht met het doorlopend krediet bij ABN AMRO. Ter onderbouwing daarvan heeft hij alleen een bankafschrift uit 2006 overgelegd, maar daaruit valt niet af te leiden dat, zoals hij stelt, het krediet daadwerkelijk is gebruikt voor de aanschaf van het chalet. Omdat met de lening bij Freo, waarvan [appellant] om overname vraagt, het doorlopend krediet bij ABN AMRO zou zijn overgenomen, geldt voor de lening bij Freo hetzelfde als voor de lening bij ABN AMRO. Ook is van belang dat het openstaande krediet waarvan om overname wordt gevraagd € 50.000,00 is. Dit is een aanzienlijk hoger bedrag dan de aankoopsom van het chalet. Dit is eveneens een indicatie dat de lening bij Freo niet in direct verband staat met het chalet. Verder komt aan de gestelde aftrek van de rente over de lening niet de betekenis toe die [appellant] daaraan hecht. Die aftrek heeft alleen betekenis in het kader van de inkomstenbelasting. Omdat de lening bij Freo niet in voldoende verband staat met de aankoop van het chalet, wordt niet toegekomen aan de vraag of het niet gelijkstellen van de lening aan een hypotheek, bedoeld in artikel 4.1, vierde lid, aanhef en onder a, van de Wht, in dit geval leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Niet is gebleken dat door het niet overnemen van de schuld bij Freo een schrijnende situatie ontstaat. De stelling dat de schuld blijft bestaan, is daartoe onvoldoende. Wat [appellant] daarover verder heeft aangevoerd, is geen reden om anders te oordelen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de minister de hardheidsclausule niet hoefde toe te passen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
10.     Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling zal de uitspraak van de rechtbank bevestigen.
11.     De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. C.H. Bangma en mr. M.C Stoové, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2025
452-1062
BIJLAGE - WETTELIJK KADER
Wet hersteloperatie toeslagen
Artikel 4.1. Overneming of betaling privaatrechtelijke geldschulden gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag, partner en ex-partner van gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag
1. Onze Minister neemt op aanvraag de geldschulden en kosten over op grond van artikel 155 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek van een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 of diens partner, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen b of c, of een ex-partner die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, en aan wie deze is toegekend, tenzij op die aanvrager, die partner of die ex-partner artikel 4.6 of 4.7 van toepassing is.
2. De geldschulden die worden overgenomen:
a. zijn ontstaan na 31 december 2005;
b. waren voor 1 juni 2021 opeisbaar; en
c. zijn niet voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan.
[…].
4. Geldschulden en kosten die niet worden overgenomen zijn:
a. de resterende hoofdsom van een hypothecaire lening, ook als die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar is geworden, tenzij het een restschuld betreft na verkoop van of verhaal op de verhypothekeerde zaak;
b. de resterende hoofdsommen van andere leningen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden;
[…].
Artikel 9.1. Hardheidsclausule
1. De Dienst Toeslagen kan bij een besluit over toekenning van compensatie, een tegemoetkoming of vergoeding, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden of betaling van bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke schulden afwijken van 2.1, 2.6, 2.7, 2.10, 2.11, 2.11a, 2.11b, 2.14, 2.14a, 2.16, 2.17, 3.1, 4.6, 4.7 of 6.1 voor zover toepassing van het desbetreffende artikel gelet op doel of strekking ervan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor degene die aanspraak wil maken op de toekenning.
2. Voor zover toepassing gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard kan:
a. Onze Minister afwijken van artikel 2.15, 2.15a, 3.13, 4.1, 4.2 of 4.3;
[…].