202404086/1/R4.
Datum uitspraak: 17 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Woerden,
appellant,
en
de raad van de gemeente Woerden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 mei 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Woningbouwlocatie Wittlaan 12" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere reacties ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 28 november 2025, waar de raad, vertegenwoordigd door A.H. Chaudron, M.A. van Zoest, N. el Khattouti en M.S. Spits, is verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 8 december 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het bestemmingsplan maakt 29 grondgebonden woningen met bijbehorende infrastructurele voorzieningen op het perceel Wittlaan 12 in Woerden mogelijk. De bestaande bedrijfsactiviteiten op deze locatie zullen hiervoor plaatsmaken. Het bestemmingsplan maakt ook het doortrekken van een fietsroute over het Adriaan Duyckpad, ten westen van het plangebied, naar de ten oosten van het plangebied gelegen woonwijk, waarin de woning van [appellant] aan de [locatie] is gelegen, mogelijk. Aan die oostzijde van het plangebied zal hiervoor een fietsbrug worden gebouwd. De locatie waar de brug is beoogd, ligt buiten het plangebied. [appellant] vreest door de fietsroute voor een verkeersonveilige situatie in zijn wijk. Tegen de woningbouw op zich heeft hij geen bezwaren. The International Trade B.V. is de initiatiefnemer van de planontwikkeling.
Hoe toetst de Afdeling?
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Fietsroute en fietsbrug
4. [appellant] betoogt dat de locatie voor de fietsbrug ten onrechte geen deel uitmaakt van het plangebied. Dit maakt dat belanghebbenden niet tegen deze ontwikkeling kunnen opkomen terwijl deze de woon- en leefomgeving aanzienlijk beïnvloedt. Door de brug komt er veel snelfietsverkeer in de wijk en de brug komt te liggen op een ongelukkige plek, nabij een speeltuin, poorten van woningen en een parkeerterrein. De gevolgen voor de verkeersveiligheid en leefbaarheid in de wijk waar [appellant] woont, zijn niet onderzocht en de belangen van de bewoners zijn onvoldoende meegewogen, zo voert [appellant] aan.
4.1. De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte is echter niet zo groot dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing een goede ruimtelijke ordening dient. Zij betrekt daarbij het volgende.
De fietsroute is ongeveer in het midden van het plangebied voorzien met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" en de aanduiding "langzaam verkeer". Hiermee zijn deze gronden bestemd voor een langzaamverkeerroute, wat in artikel 1.33 van de planregels is gedefinieerd als een route bestemd voor voetgangers en (brom)fietsers. De route komt te liggen tussen de Irene Vorrinklaan aan de ene kant en de Cort van der Lindenlaan en Groen van Prinstererlaan aan de andere kant en verbindt daarmee het Adriaan Duyckpad met de naastgelegen wijk. De raad wil hiermee een verbinding realiseren tussen het Staatsliedenkwartier en het stationsplein Noord. Deze verbinding is al sinds 2012 onderdeel van de ontwikkeling van de gronden aan de noordzijde van het spoor. Aan de zijde van de Cort van der Lindenlaan en Groen van Prinstererlaan moet daarvoor een brug over een sloot worden gebouwd. De gronden waar die brug moet komen, vallen binnen het bestemmingsplan "Staatsliedenkwartier" uit 2010 en zijn daarin bestemd als "Water". Ingevolge artikel 13 van de regels van dat bestemmingsplan zijn de voor "Water" aangewezen gronden onder meer bestemd voor kruisingen en kunstwerken ten behoeve van wegverkeer. Dit maakt dat al is voorzien in een voor de langzaamverkeerroute benodigde brug. De mogelijkheid op die locatie een brug aan te leggen staat dan ook al in rechte vast. Om deze reden hoefde de raad die mogelijkheid niet bij het plangebied te betrekken. De beroepsgronden van [appellant] worden mede geacht te zijn gericht tegen de bestemming en aanduiding voor de langzaamverkeerroute. Tegen die route en de gevolgen daarvan kan hij wel opkomen. De Afdeling zal daar hierna op ingaan.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
4.2. In de zienswijzenota is de raad, in reactie op een ingediende zienswijze, inhoudelijk ingegaan op de komst van de doorgaande fietsverbinding en de fietsbrug. Hoewel in de plantoelichting daarop niet is ingegaan, heeft de raad daarom de komst daarvan wel bij zijn besluit van 23 mei 2024 betrokken. In het verweerschrift heeft de raad een verdere toelichting gegeven. Anders dan [appellant] aanneemt, is met de route geen snelfietsroute voorzien. De route maakt onderdeel uit van de hoofdfietsroute. Uitgaande van fietsintensiteiten van ongeveer 2.500 fietsers per etmaal in 2021 en daarop gebaseerd vijf fietsers per minuut in de spits acht de raad het nemen van extra verkeersveiligheidsmaatregelen in de Groen van Prinstererlaan niet nodig. De toekomstige verkeersintensiteiten blijven hier volgens de raad ruimschoots onder het maximum dat deze erftoegangsweg aankan. Dat van veel hogere fietsintensiteiten moet worden uitgegaan, heeft [appellant] niet gesteld. De raad heeft van belang geacht dat hoofdfietsroutes als gemengd verkeer kunnen worden ingericht als de intensiteiten van gemotoriseerd verkeer onder de 2.500 motorvoertuigen per etmaal blijven. Dat is volgens de raad het geval op het doodlopende gedeelte van de Groen van Prinstererlaan. Ook zijn de wegen in de wijk geschikt om doorheen te fietsen. Tussen de poorten van de woningen en de speelplaats en de rijbaan bevinden zich trottoirs. De poorten blijven bereikbaar. De speelplaats is afgezet met een hekwerk. De situatie is volgens de raad voldoende overzichtelijk. Voor zover [appellant] zich zorgen maakt over kinderen die van de speelplaats de weg oplopen en daar met het extra fietsverkeer worden geconfronteerd, overweegt de Afdeling dat de raad heeft aangegeven dat de situatie met de bestaande inrichting voldoende veilig is. Wel heeft hij gezegd de situatie te zullen monitoren en maatregelen te zullen treffen als die onverhoopt toch nodig zijn. De Afdeling heeft geen aanleiding om aan te nemen dat in zoverre sprake is van een belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Daarbij stelt de Afdeling vast dat de aansluiting van de langzaamverkeerroute niet recht voor het doodlopende gedeelte van de Groen van Prinstererlaan komt te liggen, wat maakt dat daar met gepaste snelheid moet worden gereden, zoals de raad ook in de zienswijzenota heeft opgemerkt. Voor specifiek verkeersonderzoek heeft de raad in deze situatie geen aanleiding hoeven zien. Het beroep van [appellant] op de uitspraak van de Afdeling van 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2263, slaagt niet omdat het in die zaak ging over een verdubbeling van een rijbaan voor gemotoriseerd verkeer naar 2x2 rijstroken en de aanpassing van een of meer kruispunten, wat niet vergelijkbaar is met de situatie van extra fietsverkeer door een wijk die nu voorligt. Voor zover het gaat om de gevolgen voor de leefbaarheid in de wijk overweegt de Afdeling dat de langzaamverkeerroute en de brug tot gevolg zullen hebben dat er meer langzaam verkeer door de wijk waar [appellant] woont, zal rijden. De raad gaat ervan uit dat dit niet om grote verkeersstromen zal gaan. De Afdeling heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit onjuist is en dat de leefbaarheid in de wijk in het geding komt. [appellant] heeft zijn standpunt ook niet verder cijfermatig onderbouwd. In het kader van de afweging van belangen heeft de raad zich daarbij op het standpunt kunnen stellen dat met deze route wordt bijgedragen aan de fijnmazigheid van het Woerdense fietsnetwerk, dat deze een positief effect op het fietsgebruik heeft en dat hiermee een verkeersluwe route van en naar De Schakel en de Jagerschool wordt geboden. Wat betreft dit laatste heeft de raad van belang kunnen achten dat fietsverkeer daarmee in mindere mate dan nu het geval is, gebruik moet maken van de Vossenschanslaan, waar meer autoverkeer is en een hogere maximumsnelheid geldt dan in de Groen van Prinstererlaan. De raad heeft deze belangen van zwaarder gewicht kunnen achten dan de belangen van [appellant] om in de wijk gevrijwaard te blijven van extra fietsverkeer.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
Parkeren
5. [appellant] voert aan dat de komst van de brug tot gevolg zal hebben dat er aan de Cort van der Lindenlaan en Groen van Prinstererlaan uit een oogpunt van verkeersveiligheid parkeerplaatsen moeten worden opgeheven. Hierdoor zullen er parkeerproblemen ontstaan die leiden tot een aantasting van het woongenot in de wijk. Ook dit is niet onderzocht volgens [appellant].
5.1. Het gaat [appellant] hier om de parkeersituatie in zijn eigen wijk, niet om die in het plangebied. Onder 4.2 heeft de Afdeling overwogen dat de raad geen aanleiding heeft hoeven zien voor de aanname dat zich door het extra fietsverkeer een uit oogpunt van veiligheid niet aanvaardbare situatie zal voordoen. Opheffing van parkeerplaatsen is om reden van verkeersveiligheid niet nodig, zoals de raad op de zitting ook heeft bevestigd. Dat de komst van de langzaamverkeerroute en de brug ertoe zal leiden dat parkeerplaatsen worden opgeheven, heeft de raad bovendien op de zitting weersproken.
Het betoog slaagt niet.
Artikel 15 van de Gemeentewet
6. [appellant] betoogt dat artikel 15 van de Gemeentewet, waarin staat dat een lid van de raad niet mag optreden als gemachtigde van de wederpartij van de gemeente of het gemeentebestuur, in strijd is met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.1. [appellant] is raadslid in Woerden. Hij wenst een antwoord op een rechtsvraag die voor de beoordeling van zijn beroep niet van belang is. Degenen die [appellant] hadden gemachtigd om namens hen beroep in te stellen, hebben hun beroep ingetrokken. Gelet hierop, komt de Afdeling niet toe aan een beantwoording van deze rechtsvraag.
Relativiteitsvereiste
7. Omdat de inhoudelijk besproken beroepsgronden niet slagen, is de Afdeling niet ingegaan op de vraag of het relativiteitsvereiste uit artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht aan vernietiging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in de weg staat.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bechinka
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2025
371