202406984/1/A2.
Datum uitspraak: 17 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 oktober 2024 in zaak nr. 24/489 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Dienst Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 10 maart 2021 heeft de Dienst Toeslagen een verzoek van [appellante] om compensatie van de kinderopvangtoeslag over 2008 afgewezen.
Bij besluit van 18 december 2023 heeft de Dienst Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 oktober 2024 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Dienst Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Partijen hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht op een zitting te worden gehoord. De Afdeling heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb gesloten.
Overwegingen
1. [appellante] heeft zich bij de Dienst Toeslagen gemeld als gedupeerde van de toeslagenaffaire en verzocht om herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag over het toeslagjaar 2008. De Dienst Toeslagen heeft opnieuw naar dit jaar gekeken en advies gevraagd aan de Commissie van Wijzen. Deze commissie heeft in haar advies van 16 februari 2021 geconcludeerd dat geen sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen. De Dienst Toeslagen heeft onder verwijzing naar dit advies het verzoek om compensatie afgewezen. Het bezwaar van [appellante] tegen dit besluit heeft de Dienst Toeslagen ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het betoog van [appellante] dat het besluit van 18 december 2023 onjuist en ondeugdelijk is, niet slaagt. [appellante] heeft gesteld dat dit besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, dat de dienst in deze zaak vooringenomen heeft gehandeld, dat er geen juiste herbeoordeling heeft plaatsgevonden en dat zij in aanmerking komt voor compensatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [appellante] dit echter in zijn geheel niet onderbouwd. [appellante] verwijst slechts naar haar bezwaargronden, maar ook daaruit valt niet af te leiden waarom het besluit onjuist of ondeugdelijk is. Met het in algemene zin herhalen van bezwaargronden legt [appellante] niet uit met welk of welke delen van het besluit zij het oneens is of op welke gronden de dienst niet, onvoldoende of onjuist is ingegaan. De rechtbank heeft daarom het beroep ongegrond verklaard.
3. [appellante] is het hiermee niet eens en betoogt dat zij in aanmerking komt voor compensatie. Zij heeft in hoger beroep verwezen naar haar bezwaar- en beroepschrift en heeft een gedeelte daaruit herhaald. Volgens [appellante] kan zij haar standpunt niet verder onderbouwen omdat zij niet over haar volledige dossier beschikt.
4. Met de rechtbank ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 18 december 2023 onjuist of ondeugdelijk is. De Dienst Toeslagen heeft aan dit besluit een advies van de bezwaarschriftenadviescommissie van 17 november 2023 ten grondslag gelegd waarin uitgebreid is gemotiveerd waarom [appellante] niet in aanmerking komt voor compensatie. [appellante] heeft niet onderbouwd op welke punten en waarom die afwijzing onjuist is. Ook is niet gebleken dat zij op basis van de dossierstukken die onderbouwing niet heeft kunnen geven. Zowel in bezwaar als in (hoger) beroep zijn de stukken over de beoordeling van het verzoek om compensatie aan [appellante] gezonden. Weliswaar ontbreken in het dossier twee besluiten over het toeslagjaar 2008, maar die zijn opgenomen in de door de Dienst Toeslagen in bezwaar overgelegde systeemoverzichten en het betaal- en verrekenoverzicht van het Landelijk Incasso Centrum. Voor zover [appellante] betoogt dat de Dienst Toeslagen ten onrechte de terugvorderingen over het toeslagjaar 2008 niet heeft meegenomen in de besluitvorming, slaagt dit betoog evenmin. De Dienst Toeslagen heeft aan de hand van de stukken toegelicht dat over dit toeslagjaar geen terugvorderingsbesluiten zijn genomen. De kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2018 is door haarzelf stopgezet per 1 november 2008 via een wijzigingsformulier. Omdat die wijziging tijdig is doorgegeven, heeft de stopzetting niet geleid tot een terugvordering. Overigens heeft [appellante] op basis van de definitieve berekening van haar kinderopvangtoeslag over 2008 nog een nabetaling ontvangen.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
6. De Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Jansen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2025
609