202300033/1/A3.
Datum uitspraak: 17 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 november 2022 in zaak nr. 21/6086 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juni 2021 heeft de burgemeester de woning van [appellant] voor zes maanden gesloten.
Bij besluit van 28 oktober 2021 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 november 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 24 oktober 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. N. Aydogan, advocaat in Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] huurde een woning aan de [locatie A] in Rotterdam van Stichting Havensteder. Het Team Criminele Inlichtingen van de politie heeft op 8 maart 2021 informatie ontvangen dat op dezelfde dag op de Peppelweg, een paar honderd meter van de woning van [appellant], een groot geldbedrag zou worden overgedragen. Dit is vervolgens door diverse politieambtenaren waargenomen. De politieambtenaren zagen ook dat twee personen die bij de overdracht betrokken waren de woning van [appellant] binnentraden. Naar aanleiding hiervan heeft de politie op dezelfde dag de woning van [appellant] doorzocht. Tijdens de doorzoeking zijn meer dan 67 kilo cocaïne verdeeld over 67 blokken, een vuurwapen, een patroonhouder met 15 kogels, een geldtelmachine en € 1.477.270,00 contant geld aangetroffen. De geldtelmachine en een deel van het geld zijn in de woonkamer aangetroffen en de overige goederen in de slaapkamer. In de kelderbox van de woning is een ton met bruin poeder met het opschrift 'paracetamol' aangetroffen. Bij de doorzoeking zijn ook twee mobiele telefoons, een tablet en een iPad aangetroffen. Deze bevindingen zijn door de politie vastgelegd in een bestuurlijke rapportage van 15 maart 2021.
1.1. De burgemeester heeft naar aanleiding van deze omstandigheden de woning van [appellant] gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet en overeenkomstig de Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2019. Hierbij heeft hij een sluiting van zes maanden noodzakelijk geacht om de openbare orde en het woon- en leefklimaat te herstellen. De burgemeester heeft zijn besluit in bezwaar gehandhaafd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij niet met een minder ingrijpend middel dan sluiting had moeten volstaan. De sluiting van de woning was noodzakelijk. Volgens de rechtbank heeft de burgemeester, gelet op de omstandigheden die in de bestuurlijke rapportage zijn opgenomen, mogen aannemen dat de woning een rol speelde binnen de keten van drugshandel. Daarna heeft de rechtbank geoordeeld dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] als huurder en hoofdbewoner verwijtbaar heeft gehandeld. [appellant] is als huurder en hoofdbewoner van de woning verantwoordelijk voor wat zich binnen de woning afspeelt. Door een kennis een sleutel van zijn woning te geven en hem in zijn woning te laten verblijven heeft [appellant] een risico genomen dat voor zijn rekening komt. Daar komt bij dat [appellant] op het moment van de doorzoeking thuis was en in de woonkamer op het televisiemeubel en op een strijkplank bundels met bankbiljetten lagen en op een rek onder de strijkplank een geldtelmachine. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken dat [appellant] een bijzondere binding heeft met de woning waardoor de burgemeester de woning niet had mogen sluiten.
Beoordeling van het hoger beroep
3. [appellant] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Hij betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de sluiting van de woning evenredig was. Zijn betoog ziet op de noodzaak en de evenwichtigheid van de sluiting. [appellant] voert wat betreft de noodzaak aan dat de burgemeester niet aannemelijk heeft gemaakt dat er vanuit de woning werd gehandeld in verdovende middelen. Ook heeft de burgemeester onvoldoende gemotiveerd waarom de sluiting van zes maanden nodig was. Uit de stukken blijkt niet van drugs gerelateerde overlast in de omgeving door [appellant] of vanuit zijn woning. Gelet op deze omstandigheden had de burgemeester moeten volstaan met een waarschuwing. Dit heeft de rechtbank miskend, aldus [appellant].
Wat betreft de evenwichtigheid voert [appellant] aan dat hem geen verwijt kan worden gemaakt. Hij was niet betrokken bij de drugs, het geld en de overige attributen die in de woning zijn gevonden. Hij was op dat moment in het buitenland. Zijn woning is eenmalig - zonder zijn toestemming en buiten zijn medeweten om - gebruikt als bewaarlocatie door [persoon], een kennis die een tijdje in zijn woning verbleef. Toen [appellant] terug was van zijn reis heeft hij geen van de gevonden voorwerpen in zijn woning gezien. De meeste attributen lagen in de slaapkamer van [persoon] waarvan alleen [persoon] de sleutel had. Na dit incident heeft [appellant] afstand genomen van [persoon] en heeft hij hem ook de toegang tot de woning ontzegd. Bovendien is [persoon] veroordeeld voor dit incident terwijl de zaak van [appellant] is geseponeerd. Dit heeft de rechtbank onvoldoende meegewogen. Ook voert [appellant] aan dat de rechtbank onvoldoende heeft meegewogen dat hij kampt met psychische problemen. Hij heeft een angststoornis, een depressieve stoornis en een gokstoornis. Hij heeft daarom een speciale binding met de woning. Verder is zijn huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden door de verhuurder, Stichting Havensteder, waardoor hij in auto’s heeft moeten slapen. Hij is op de zwarte lijst terechtgekomen en heeft schulden gemaakt. Dit zijn directe gevolgen van het besluit van de burgemeester die maken dat de sluiting van de woning onevenwichtig was, aldus [appellant].
4. In haar uitspraak van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922, heeft de Afdeling de uitgangspunten weergegeven waarvan zij zal uitgaan bij haar beoordeling van besluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De Afdeling verwijst voor deze uitgangspunten daarom naar die uitspraak en hanteert deze bij de beoordeling van dit hoger beroep. 4.1. Wat [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd is grotendeels een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Afdeling volgt het oordeel van de rechtbank en de onder 6.5.2. tot en met 6.8.2. opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan nog toe dat hoewel de sluiting van de woning grote gevolgen voor [appellant] had, namelijk dat zijn huurovereenkomst werd ontbonden en hij door de woningbouwvereniging op de zwarte lijst werd geplaatst, deze gevolgen niet zonder meer aan de sluiting in de weg staan. De burgemeester heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] een verwijt kan worden gemaakt van de terbeschikkingstelling van zijn woning. Daarmee heeft hij willens en wetens een risico op ingrijpende gevolgen van het betreffende gebruik van zijn woning genomen. Overigens heeft [appellant] op de zitting te kennen gegeven dat hij inmiddels een nieuwe woning huurt van Stichting Havensteder. Gelet hierop zijn de nadelige gevolgen van de sluiting niet onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen doelen zoals de burgemeester die aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd. De burgemeester heeft de woning daarom voor zes maanden mogen sluiten.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
5. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
6. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. C.H. Bangma, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2025
85-990