202203711/6/R4.
Datum uitspraak: 19 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en om opheffing (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht) van de bij uitspraak van 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2516, getroffen voorlopige voorziening in het geding tussen: [verzoeker], wonend in Lopik,
verzoeker,
en
de raad van de gemeente Lopik,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk gebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 31 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 8 maart 2022 gedeeltelijk geschorst.
Bij besluit van 24 september 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Tweede herziening bestemmingsplan Landelijk gebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] gronden aangevoerd.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van het besluit van 24 september 2024 en om de bij de uitspraak van 31 augustus 2022 getroffen voorlopige voorziening op te heffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 februari 2025, waar [verzoeker], via videoverbinding, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Oosterhof, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De voorzieningenrechter laat in deze procedure het nadere stuk van [verzoeker] van 5 februari 2025 buiten beschouwing omdat het te laat is ontvangen. [verzoeker] heeft dit stuk op 6 februari 2025 ingediend via het digitaal loket van de Afdeling, terwijl nadere stukken in deze procedure uiterlijk op 5 februari 2025 door de voorzieningenrechter moesten zijn ontvangen. Dat was hem ook meegedeeld in de brief van 23 januari 2025 waarbij hij is uitgenodigd voor de zitting.
3. Het bij besluit van 24 september 2024 vastgestelde bestemmingsplan "Tweede herziening bestemmingsplan Landelijk gebied" vervangt het bestemmingsplan "Landelijk gebied" dat op 8 maart 2022 is vastgesteld. Het plangebied omvat onder meer de percelen aan de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3].
Op de percelen aan de [locatie 1] en [locatie 2] rust een woonbestemming. Op de naastgelegen gronden, die geen huishummer hebben, rust de bestemming "Detailhandel" met de functieaanduiding 'tuincentrum'. Dat bestemmingsvlak beslaat de kadastrale percelen 2350, 2351, 2352, 2353 en 1526. [verzoeker] is eigenaar van de kadastrale percelen 2350 en 2352 en exploiteert daarop een tuincentrum. Deze twee percelen beslaan het grootste deel van het bestemmingsvlak. Hij duidt deze twee percelen aan als [locatie 1]/[locatie 3] of enkel [locatie 3]. De aanduiding [locatie 1]/[locatie 3] wordt echter ook gebruikt voor het gehele bestemmingsvlak met de bestemming "Detailhandel", met inbegrip van het kadastrale perceel 1526 dat in eigendom is van de provincie Utrecht en de kadastrale percelen 2351 en 2353 die in eigendom zijn van de eigenaar van het woonperceel met huisnummer [locatie 2].
Voor zover van belang in deze procedure, heeft de raad bij het bestemmingsplan "Tweede herziening bestemmingsplan Landelijk gebied" in artikel 8.1 van de planregels opgenomen dat de voor "Detailhandel" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum' mede zijn bestemd voor de verkoop van consumentenvuurwerk en de opslag daarvan tot 10.000 kg. Verder is in artikel 8.2.2 van de planregels uitdrukkelijk opgenomen dat op het perceel [locatie 3] tien vlaggenmasten, acht reclameborden van 15 m2 en drie reclameborden van 9 m2 zijn toegestaan. Op grond van het op 8 maart 2022 vastgestelde bestemmingsplan "Landelijk gebied" mocht de verkoop en opslag van vuurwerk daar niet plaatsvinden. Verder waren in de planregels van dat plan de bepalingen over de vlaggenmasten en reclameborden op het perceel [locatie 1] niet opgenomen.
Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening
4. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter ten eerste verzocht om een voorlopige voorziening te treffen waardoor het bestemmingsplan "Tweede herziening bestemmingsplan Landelijk gebied" enkel in werking treedt op zijn kadastrale percelen 2350 en 2352 en niet op de andere drie kadastrale percelen binnen het bestemmingsvlak met de bestemming "Detailhandel". Daarmee wil hij voorkomen dat de eigenaren van die percelen daar gebruik kunnen maken van de planologische mogelijkheden op het bestemmingsvlak, in het bijzonder het realiseren van maximaal 1.115 m2 aan bebouwing, het verkopen en opslaan van vuurwerk en het aanwezig hebben van de vlaggenmasten en reclameborden. Hij stelt dat zijn belang erin is gelegen dat die mogelijkheden exclusief aan hem toekomen. Op de zitting heeft hij verder gesteld dat hij met zowel de gemeente Lopik als de provincie Utrecht in onderhandeling is over de verkoop van zijn percelen en dat zijn belang er ook in is gelegen dat hij daarin een sterkere onderhandelingspositie heeft als de door hem gevraagde voorlopige voorziening wordt getroffen.
4.1. De voorzieningenrechter wijst dit verzoek af, omdat er geen spoedeisend belang is bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Niet in geschil is dat op het moment van de zitting van de voorzieningenrechter geen aanvraag is ingediend voor een omgevingsvergunning op grond van het bestemmingsplan. Verder is niet gebleken dat de nieuwe bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan mogelijk maakt op dit moment aanleiding geven voor het uitvoeren van voorbereidende werkzaamheden die feitelijk onomkeerbare gevolgen zullen hebben en waarvoor het bestemmingsplan nodig is om deze uit te kunnen voeren. Aangezien de kadastrale percelen 1526, 2351 en 2353 op dit moment onbebouwd zijn, kan daar geen gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid om vuurwerk te verkopen en op te slaan.
Ook de onderhandelingen over de verkoop van zijn percelen leveren [verzoeker] geen spoedeisend belang op bij de gevraagde voorlopige voorziening. Hij heeft niet duidelijk gemaakt waarom een voorlopige voorziening die een beperking inhoudt van de planologische mogelijkheden op de kadastrale percelen 1526, 2351 en 2353, hem een sterkere onderhandelingspositie oplevert in zijn onderhandelingen over de verkoop van de kadastrale percelen 2350 en 2352. De voorzieningenrechter acht dat niet aannemelijk.
Het verzoek om opheffing van de eerder getroffen voorlopige voorziening
5. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter ten tweede verzocht om de bij de uitspraak van 31 augustus 2022 getroffen voorlopige voorziening op te heffen. Bij die uitspraak heeft de voorzieningenrechter het bij besluit van 8 maart 2022 vastgestelde bestemmingsplan "Landelijk gebied" geschorst, voor zover dat plan betrekking heeft op de percelen van [verzoeker] aan de [locatie 13]. [verzoeker] wenst opheffing van deze schorsing, zodat hij direct bij de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Tweede herziening bestemmingsplan Landelijk gebied" gebruik kan maken van de planologische mogelijkheden van dat nieuwe plan.
5.1. De voorzieningenrechter wijst ook dit verzoek af, omdat [verzoeker] geen belang heeft bij de gevraagde opheffing van de getroffen voorlopige voorziening. Anders dan [verzoeker] veronderstelt, hoeft die voorlopige voorziening niet te worden opgeheven om gebruik te kunnen maken van de mogelijkheden van het bestemmingsplan "Tweede herziening bestemmingsplan Landelijk gebied". De schorsing van het op 8 maart 2022 vastgestelde bestemmingsplan "Landelijk gebied" betreft namelijk enkel dat plan. Het bestemmingsplan "Tweede herziening bestemmingsplan Landelijk gebied" vervangt het bestemmingsplan "Landelijk gebied" geheel. Vanaf het moment dat dat nieuwe bestemmingsplan in werking treedt, kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden daarvan en vanaf dan heeft de gedeeltelijke schorsing van het besluit 8 maart 2022 geen betekenis meer.
Conclusie
6. De verzoeken worden afgewezen.
7. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. A.B. Blomberg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Blomberg
voorzieningenrechter
w.g. Kors
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2025
687