202303475/1/A3.
Datum uitspraak: 17 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Den Haag,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 april 2023 in zaak nr. 22/2775 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 12 november 2021 heeft de minister het verzoek van [appellante] om als tolk te worden ingeschreven in het Register beëdigde tolken en vertalers (hierna: Rbtv) afgewezen.
Bij besluit van 18 maart 2022 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 april 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De minister heeft een nader stuk ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 26 mei 2025, waar [appellante] en de minister, vertegenwoordigd door D.E.S. Tomeij en D. Kocyilmaz, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. De voor deze zaak van belang zijnde bepalingen zijn opgenomen in de aangehechte bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. Op 20 juni 2021 heeft [appellante] een verzoek tot inschrijving in het Rbtv als tolk op B2-niveau van het Europees Referentiekader voor de Talen (hierna: ERK) ingediend voor onder meer de talencombinaties Nederlands - Swahili en Nederlands - Kinyarwanda. De minister heeft het verzoek voor deze talencombinaties afgewezen, omdat [appellante] niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden voor inschrijving. [appellante] heeft geen getuigschrift overgelegd waaruit blijkt dat zij in deze talen met succes een examen ter afsluiting van een opleiding tot tolk heeft afgelegd. Zij heeft ook niet op een andere manier aannemelijk gemaakt dat zij wel voldoet aan de wettelijke voorwaarden. De minister heeft gesteld dat de volgende drie vereisten niet objectief zijn aangetoond: beheersing van het Kinyarwanda op B2-niveau, kennis van de cultuur van het land of gebied van het Kinyarwanda, en tolkvaardigheid- en attitude van het Swahili en het Kinyarwanda.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft het beroep van [appellante] ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat met de door [appellante] overgelegde stukken onvoldoende objectief kan worden aangetoond dat zij voor deze talen aan de vereisten voldoet. De rechtbank heeft overwogen dat de stukken niet voldoende gespecificeerd zijn. Daardoor kan de vereiste tolkervaring van 1000 uren, die nodig is om taalvaardigheid aannemelijk te maken, niet worden aangetoond. Om deze reden heeft de minister haar verzoek om inschrijving voor de talen Kinyarwanda en Swahili kunnen afwijzen, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4. Hangende het hoger beroep, is een nader stuk ingediend door de minister waarin staat dat het Beoordelingskader Tolk B2 sinds 1 januari 2024 is gewijzigd. Tolkvaardigheid en -attitude kan sindsdien ook worden aangetoond met een andere actieve inschrijving in het Rbtv als tolk, op het moment van indiening van het verzoek tot inschrijving als tolk op B2-niveau. Omdat [appellante] voor de talen Frans en Kirundi al ingeschreven staat in het Rbtv, voldoet zij dus sinds de wijziging van het Beoordelingskader aan alle wettelijke vereisten voor het Swahili. Op grond van dit nieuwe Beoordelingskader en de stukken uit het dossier heeft de minister besloten om [appellante] per 29 april 2025 in te schrijven als tolk Nederlands - Swahili op B2 niveau. Ook wat betreft het verzoek tot inschrijving als tolk Nederlands - Kinyarwanda op B2-niveau werpt de minister het vereiste van tolkvaardigheid en tolkattitude niet langer tegen. Hij handhaaft bij deze talencombinatie wel zijn bezwaar over de taalvaardigheid op B2-niveau en over de vereiste cultuurkennis.
Beoordeling van het hoger beroep
5. Naar aanleiding van het gewijzigde standpunt van de minister en de daaruit voortgekomen inschrijving als Tolk Nederlands - Swahili, heeft [appellante] tijdens de zitting van de Afdeling haar hogerberoepsgrond over de inschrijving in het Rbtv als tolk Nederlands - Swahili mondeling ingetrokken.
5.1. Wat betreft de tegenwerping over de taalvaardigheid in het Kinyarwanda op B2-niveau en de vereiste cultuurkennis behorende bij het Kinyarwanda betoogt [appellante] dat zij weldegelijk hieraan voldoet. Daarom heeft de rechtbank volgens haar ten onrechte geoordeeld dat het verzoek tot inschrijving in zoverre kon worden afgewezen.
5.2. [appellante] voert hiertoe aan dat zij al jaren werkt als tolk en vertaler in het Kinyarwanda voor verschillende instanties zoals de IND, de politie, voor justitie en artsen. Zij is geboren in Burundi waar het Kinyarwanda een hoofdtaal is. Ter onderbouwing wijst [appellante] op brieven van haar broer en moeder waarin zij bevestigen dat [appellante] het Kinyarwanda op B2-niveau spreekt. Ook refereert zij aan eerder verzonden stukken van Global Talk en de IND waarin haar tolkwerkzaamheden staan. Verder stelt zij dat er geen opleidingen bestaan voor het Kinyarwanda, zodat zij hiervoor geen certificaten kan overleggen. Omdat zij niet is ingeschreven voor deze taal loopt ze inkomen mis. Op de zitting van de Afdeling heeft [appellante] nog een brief overgelegd van de voorzitter van de Rwandese gemeenschap, waarin deze haar taalvaardigheid van het Kinyarwanda en haar kennis van de cultuur bevestigt. [appellante] heeft verder benadrukt dat zij al 20 jaar lang als tolk in het Kinyarwanda wordt ingezet door het ministerie en dat zij zelfs mee is geweest met het ministerie op missie naar Rwanda. Ook heeft [appellante] de overeenkomst tussen de taal en cultuur van de landen Burundi en Rwanda benadrukt. Het Kirundi, dat in Burundi wordt gesproken, en het Kinyarwanda zijn, zo stelt zij, in wezen dezelfde talen.
5.3 De minister heeft op de zitting toegelicht dat het uitgangspunt van de regelgeving over het Rbtv is dat de kwaliteit en integriteit van tolken en vertalers vast komt te staan met objectieve stukken, zoals met getuigschriften van diploma’s of certificaten. Zeldzamere talen kunnen soms niet goed objectief getoetst worden, omdat er geen opleidingen voor bestaan. Dit is ook het geval bij het Kinyarwanda. Bij dit soort talen kan een tolk toch worden ingeschreven op grond van het ‘anderszins’-criterium van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b, van het Besluit beëdigde tolken en vertalers. Bij de invulling van dit criterium komt de minister beoordelingsruimte toe. Hierbij wordt bijvoorbeeld ook gekeken naar de tolkervaring in de vreemde taal en woonervaring en gevolgd onderwijs in het taalgebied van de vreemde taal. Op grond van het Beoordelingskader kan de taalvaardigheid dan aannemelijk worden gemaakt als er tolkervaring is opgedaan in de betreffende taal over een aaneengesloten periode van vijf jaren. Deze tolkervaring moet een omvang hebben van minimaal 1000 uren. De Afdeling acht dit Beoordelingskader niet onredelijk.
5.4. [appellante] heeft ook niet betwist dat de minister het Beoordelingskader mag toepassen bij de beoordeling of aan de voorwaarden van inschrijving is voldaan. De vraag is of de tolkervaring van [appellante] voldoet aan de vereiste omvang en of de minister aan deze voorwaarden, gelet op de omstandigheden, heeft mogen vasthouden. Naar het oordeel van de Afdeling geeft wat [appellante] heeft aangevoerd in hoger beroep geen aanleiding tot een ander oordeel dan dat van de rechtbank, opgenomen in de overwegingen 5.1 en 5.2 van de aangevallen uitspraak. Hoewel [appellante] beschikt over veel tolkervaring en positieve referenties heeft overgelegd, heeft de minister voldoende gemotiveerd waarom hij het Beoordelingskader in haar geval toepast en waarom hier niet van af hoeft te worden geweken. De documenten zijn niet voldoende om aan te tonen dat zij voldoet aan de eis van minimaal 1000 uren tolkervaring. Zij heeft weliswaar verwezen naar de stukken van de IND en Global Talk, maar zij heeft niet nader toegelicht waarom de rechtbank hierover tot een onjuist oordeel is gekomen bij de vaststelling van het urenaantal van haar tolkdiensten in het Kinyarwanda. De door de rechtbank vastgestelde omvang van de tolkervaring komt niet in de buurt van de omvang die de minister daaraan stelt.
5.5. [appellante] voert ook aan dat de rechtbank ten onrechte de brieven van haar familieleden niet bij de beoordeling heeft betrokken. In deze brieven bevestigen zij dat [appellante] het Kinyarwanda beheerst op B2-niveau en dat zij kennis heeft van de cultuur van het land of gebied van het Kinyarwanda. Deze brieven zijn echter een herhaling van het betoog van [appellante] dat het om haar moedertaal gaat en kunnen daarom niet bijdragen aan het vereiste om taalvaardigheid in het Kinyarwanda op B2-niveau en de cultuurkennis objectief aan te tonen. Dit geldt ook voor het op zitting overgelegde stuk van de voorzitter van de Rwandese gemeenschap waarin hij haar taal- en cultuurkennis bevestigt. Het is weliswaar opgesteld door iemand van buiten haar familie, maar het is net als die verklaringen een enkele stelling en geen onderbouwing van haar taalniveau en cultuurkennis in de zin van het tolkregister.
Het betoog slaagt niet.
6. Ten overvloede merkt de Afdeling het volgende op. De minister heeft op zitting over de mogelijke overeenkomst tussen het Kirundi en het Kinyarwanda nog het volgende gezegd. De vereiste taalvaardigheid in het Kinyarwanda zou aannemelijk kunnen worden gemaakt als objectief kan worden aangetoond dat het Kirundi en het Kinyarwanda zoveel op elkaar lijken dat iemand die de ene taal spreekt, de andere taal in grote lijnen ook beheerst. Dit kan volgens de minister worden gedaan door een deskundige met academische scholing op het gebied van taalkunde of een verwant vakgebied. Hierbij maakt het geen verschil uit welk land de deskundige komt. Ook heeft de minister op zitting benadrukt dat [appellante] misschien inmiddels wel de vereiste 1000 uren tolkervaring kan aantonen als zij haar al onderbouwde werkervaring aanvult met gespecificeerde werkgegevens van de afgelopen twee jaar. Dat zal bij een eventuele nieuwe aanvraag worden meegenomen.
Slotsom
7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
8. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bossmann
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2025
314-1166
BIJLAGE
Relevante wet- en regelgeving
Besluit beëdigde tolken en vertalers
Artikel 8
[…]
2. Onverminderd het eerste lid wordt een tolk eveneens ingeschreven in het register indien:
[…]
b. hij anderszins kan aantonen te voldoen aan de wettelijke competenties, waarbij taalvaardigheid in bron- en doeltaal op niveau B2 van het Europees Referentiekader voor Talen wordt aangetoond.
Besluit inschrijving Rbtv
Artikel 4
Indien een tolk niet beschikt over een diploma van een tolkopleiding op minimaal bachelorniveau, kan hij worden ingeschreven in het Rbtv op B2-niveau, als de tolk aantoont te beschikken over:
2.
a. integriteit;
b. taalvaardigheid van de brontaal op ten minste B2-niveau van het ERK;
c. taalvaardigheid van de doeltaal op ten minste B2-niveau van het ERK;
d. kennis van de cultuur van het land of gebied van de bron- en doeltaal;
e. tolkvaardigheid en -attitude.
Beoordelingskader Tolk B2
Taalvaardigheid vreemde taal
[…]
Geen taaltoets beschikbaar
Indien er geen taaltoets beschikbaar is in een taal, kan de tolk in sommige gevallen toch in aanmerking komen voor een inschrijving in het Rbtv op B2-niveau.
Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:
• het moet een taal zijn waarvoor er geen taaltoets bestaat van een door de Raad voor Rechtsbijstand aangewezen deskundige; en
• het moet een taal zijn waarvoor er geen taaltoets bestaat van een full-member ALTE-lid.
Er moet sprake zijn van:
• tolkervaring in de vreemde taal, met een omvang van gemiddeld 200 uur per jaar, en een totale omvang van minimaal 1.000 uren, over een aaneengesloten periode van vijf jaren.
in combinatie met:
• woonervaring; of
• het doorlopen en afronden van (middelbaar/hoger beroeps-) onderwijs in het taalgebied van de vreemde taal; of
• het doorlopen en afronden van een taalstudie in het taalgebied van de vreemde taal; of
• studie-ervaring in het taalgebied van de vreemde taal.
Kennis van de cultuur van het land of gebied van de bron- en doeltaal
Dat er sprake is van voldoende cultuurkennis van de bron- en doeltaal moet blijken uit een combinatie van factoren. De beoordeling van de cultuurkennis is in samenhang met de overige competenties.
De lijst van factoren die een rol spelen bij de beoordeling is ongelimiteerd. Dit kan onder andere een combinatie zijn van de volgende factoren:
• een (langdurig) verblijf in een land of gebied waar de bron- of doeltaal een voertaal is;
• het doorlopen en afronden van (middelbaar/hoger beroeps-) onderwijs in het taalgebied van de bron- of doeltaal;
• het doorlopen en afronden van een taalstudie in de bron- of doeltaal;
• tolkervaring in de betreffende taal, met een omvang van ten minste 200 uren in de afgelopen vijf jaren. Bijvoorbeeld voor de taal Engels kan de werkervaring zowel zien op Nederlands <-> Engels als Frans <-> Engels. De tolkervaring moet blijken uit een referentie van een opdrachtgever en/of een zelf opgesteld overzicht van de tolkervaring;
• tolkervaring in een context waarin kennis van de cultuur van het land of gebied van de bron- of doeltaal voorwaardelijk was en de betreffende bron- of doeltaal de voertaal was;
• studie- ervaring in het taalgebied van de bron- of doeltaal in een context waarin kennis van de cultuur voorwaardelijk is of het afronden van onderdelen van een opleidingscurriculum of bijscholingsaanbod, waarbij cultuurkennis een substantieel onderdeel was.
Is er sprake van:
• een andere actieve inschrijving in het Rbtv als tolk of als vertaler, met als bron- en/of doeltaal de vreemde taal, op het moment van indiening van het verzoek tot inschrijving als tolk B2?
Dan wordt de kennis van de cultuur van het land of gebied van de betreffende bron- of doeltaal reeds voldoende aanwezig geacht.