202303774/1/R3.
Datum uitspraak: 19 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 april 2023 in zaak nr. 21/4215 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard.
Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2020 heeft het college geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het tijdelijk verhuren van onzelfstandige woonruimten.
Bij besluit van 23 juni 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 april 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2025, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Oosterhuis, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 17 september 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. [appellant] verhuurt sinds 2015 onzelfstandige woonruimten. De hiervoor benodigde omgevingsvergunning voor het afwijken van de beheersverordening werd steeds voor een tijdelijke periode verleend. Het college is van mening dat de belangen van direct omwonenden onevenredig geschaad worden bij het opnieuw verlenen van de omgevingsvergunning. De rechtbank heeft dit oordeel bevestigd. [appellant] kan zich niet met deze uitspraak verenigen.
De beroepsgronden
3. [appellant] voert in hoger beroep aan dat er geen sprake is van overlast. De overlastmeldingen zijn subjectief en niet feitelijk onderbouwd. De meldingen zijn anoniem gedaan en de overlast is niet gemeld bij [appellant]. De enkele meldingen waar de gemeente op doelt wijzen niet op onrechtmatige en voortdurende hinder, aldus [appellant].
De aangevallen uitspraak
4. De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen overwegen dat de belangen van direct omwonenden onevenredig worden geschaad bij het opnieuw verlenen van een omgevingsvergunning voor tijdelijke verhuur van onzelfstandige woonruimten in de woning. Het college heeft de overlast voor direct omwonenden ten grondslag kunnen leggen aan het standpunt dat niet nogmaals van de beheersverordening wordt afgeweken. Hiervoor is van belang dat er geen sprake is van een enkel incident, maar van een patroon van meerdere jaren overlast vanuit de desbetreffende woning. Het college heeft het verstrekken van contactgegevens van de beheerder en diens verklaring dat de woning er netjes bij ligt, onvoldoende waarborg kunnen vinden om de overlast te beperken. De vraag of alle klachten van omwonenden ook direct eiser hebben bereikt, is geen onderdeel van de beoordeling of de belangen van direct omwonenden al dan niet onevenredig worden geschaad.
Beoordeling van het hoger beroep
5. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 3.4.4. opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van J.M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2025