202407371/1/A2.
Datum uitspraak: 17 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank NoordHolland van 18 oktober 2024 in zaak nr. 24/186 op een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Procesverloop
Bij mondelinge uitspraak van 18 oktober 2024 heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] om het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR) te veroordelen tot vergoeding van schade afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 8 augustus 2025, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het CBR, vertegenwoordigd door mr. I.S.B. Metaal, zijn verschenen.
Na sluiting van het onderzoek heeft de Afdeling het onderzoek heropend en het CBR in de gelegenheid gesteld om nadere inlichtingen te verstrekken.
Het CBR heeft bij brief van 11 september 2025 van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
[appellant] heeft een reactie gegeven.
Met toestemming van partijen heeft de Afdeling een nadere zitting achterwege gelaten en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Achtergrond van het geschil
1. Bij besluit van 7 mei 2018 heeft het CBR [appellant] een onderzoek naar de rijgeschiktheid opgelegd.
2. Op 26 juli 2018 heeft het Openbaar Ministerie [appellant] meegedeeld dat zijn rijbewijs op grond van artikel 123b van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) op 20 juli 2018 ongeldig is geworden wegens het onherroepelijk worden van een veroordeling voor rijden onder invloed van alcohol, drugs, medicijnen of een combinatie daarvan of wegens het weigeren om mee te werken aan een ademanalyse of bloedonderzoek.
3. Bij besluit van 23 oktober 2018 heeft het CBR aan [appellant] meegedeeld dat uit het onderzoek is gebleken dat hij niet geschikt is om te rijden. Bij besluit van 15 november 2018 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard per 22 november 2018.
Wettelijk kader
4. Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Verzoek om een schadevergoeding
5. [appellant] heeft de rechtbank op 11 januari 2024 verzocht om een schadevergoeding van € 1406,00. Dat bedrag bestaat uit opleggings- en onderzoekskosten die [appellant] aan het CBR heeft moeten betalen voor het onderzoek naar zijn alcoholgebruik.
Uitspraak van de rechtbank
6. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] geen schade heeft geleden als gevolg van een onrechtmatig besluit of een onrechtmatige voorbereidingshandeling als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb. [appellant] heeft daarom geen recht op een schadevergoeding.
Oordeel van de Afdeling
7. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de kosten van de opleggings- en onderzoekskosten op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb niet voor vergoeding in aanmerking komen. Volgens hem moet het CBR deze kosten wel vergoeden, omdat de onderzoeken niet meer nodig waren. Immers, zijn rijbewijs is op 20 juli 2018 van rechtswege ongeldig geworden. De rechtbank heeft niet onderkend dat de onderzoeken in strijd met artikel 134, derde lid, laatste volzin, van de Wvw 1994 zijn uitgevoerd. Het CBR mag op grond van dat artikel geen mededeling doen van het voornemen om het rijbewijs ongeldig te verklaren als het rijbewijs op grond van artikel 123b van de Wvw 1994 al ongeldig is geworden. In het verlengde daarvan had het CBR hem geen onderzoek naar de rijgeschiktheid mogen opleggen.
7.1. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van schade als gevolg van een onrechtmatig besluit als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. [appellant] heeft tegen het besluit van 7 mei 2018 van het CBR tot oplegging van een onderzoek naar de rijgeschiktheid immers geen bezwaar gemaakt. Gelet daarop moet van de rechtmatigheid van dat besluit worden uitgegaan. Er is evenmin sprake van een onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit. Op 15 november 2018 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard. Bij besluit van 17 januari 2019 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het daartegen door [appellant] ingestelde beroep heeft de rechtbank Noord-Holland bij uitspraak van 3 april 2019 ongegrond verklaard. [appellant] heeft tegen die uitspraak geen hoger beroep ingesteld. Daarmee is komen vast te staan dat het besluit van 15 november 2018 rechtmatig is.
Het betoog slaagt niet.
7.2. De Afdeling overweegt ten overvloede dat, anders dan [appellant] betoogt, de in artikel 134, derde lid, laatste volzin, van de Wvw 1994 bedoelde mededeling ziet op de mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen. Het onderzoek dat [appellant] heeft ondergaan is gebaseerd op artikel 133 van de Wvw 1994. In artikel 133 van de Wvw 1994 is geen met artikel 134, derde lid, laatste volzin, van de Wvw 1994 vergelijkbare bepaling opgenomen. Het CBR heeft verder toegelicht dat er, ondanks de ongeldigheidsverklaring van het rijbewijs van rechtswege, nog steeds belang bij het onderzoek als bedoeld in artikel 133 van de Wvw 1994 bestond. Het CBR heeft in dit verband gewezen op paragraaf 8.8 van de Regeling eisen geschiktheid 2000. Gelet daarop dient, indien [appellant] aannemelijk of aantoonbaar is gestopt met alcoholmisbruik, een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat hij door middel van een herkeuring geschikt kan worden geacht. Het CBR heeft toegelicht dat pas na een jaar het risico op een terugval in alcoholmisbruik, en daarmee het risico op nieuwe gevaarzetting als bestuurder in het verkeer, geringer is. Met het onderzoek kan inzicht worden verkregen in het begin van de recidiefvrije periode. Indien er geen onderzoek zou plaatsvinden, zou [appellant] mogelijk ten onrechte binnen een jaar geschikt kunnen worden verklaard.
Conclusie
8. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
9. Het CBR hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Engele, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Engele
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2025
1033
BIJLAGE
Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:88
1. De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
[…]
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 13
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels vastgesteld betreffende het gedrag van verkeersdeelnemers.
2. In de bij die algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen kunnen bij ministeriële regeling voorschriften ter uitvoering van die regels worden vastgesteld.
Artikel 134
[…]
2. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
3. Indien het CBR voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, deelt het dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen. De aan dit tweede onderzoek verbonden kosten, waarvan de hoogte door het CBR wordt vastgesteld, komen ten laste van betrokkene. De artikelen 132 en 133 alsmede het eerste en het vierde lid van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing. De in de eerste volzin bedoelde mededeling wordt niet gedaan, indien het rijbewijs van de houder inmiddels op grond van artikel 123b ongeldig is geworden.
[…]
Regeling eisen geschiktheid 2000
Paragraaf 8.8
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.