ECLI:NL:RVS:2025:6196

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2025
Publicatiedatum
17 december 2025
Zaaknummer
202505275/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bindend negatief studieadvies voor bacheloropleiding Notarieel Recht aan de Universiteit Leiden

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 december 2025 uitspraak gedaan over het beroep van [appellante] tegen een bindend negatief studieadvies (BNSA) dat haar door de examencommissie van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Leiden was gegeven. De examencommissie had op 14 augustus 2025 besloten dat [appellante] niet voldeed aan de vereiste norm van 45 studiepunten voor de bacheloropleiding Notarieel Recht, aangezien zij in totaal slechts 35 studiepunten had behaald. Dit besluit werd door het college van beroep voor de examens (CBE) op 20 augustus 2025 in stand gehouden, ondanks de persoonlijke omstandigheden van [appellante], waaronder haar zwangerschap en de hinder die zij daardoor ondervond bij het behalen van studiepunten.

[appellante] had een hinderverklaring gekregen van de studentendecaan, waarin stond dat zij van 15 januari 2025 tot en met 15 april 2025 door persoonlijke omstandigheden was gehinderd. In deze periode behaalde zij 20 studiepunten, maar buiten deze periode om had zij aanzienlijk minder studiepunten behaald. Tijdens de zitting op 14 oktober 2025 voerde [appellante] aan dat haar persoonlijke omstandigheden niet voldoende waren meegewogen door het CBE en dat zij na april 2025 nog steeds hinder ondervond van vermoeidheidsklachten. De Afdeling oordeelde echter dat het CBE terecht had geconcludeerd dat er onvoldoende vertrouwen bestond dat [appellante] de opleiding binnen een redelijke termijn zou kunnen afronden.

De Afdeling benadrukte dat de examencommissie en het CBE de persoonlijke omstandigheden van [appellante] in hun beoordeling hadden meegenomen, maar dat deze omstandigheden niet voldoende waren om het gebrek aan behaalde studiepunten te compenseren. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor studenten om aan de gestelde studievereisten te voldoen, ook in het licht van persoonlijke omstandigheden, en dat de beoordeling van deze omstandigheden aan de onderwijsinstelling is.

Uitspraak

202505275/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
en
het college van beroep voor de examens van de Universiteit Leiden (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 14 augustus 2025 heeft de examencommissie, namens het bestuur van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Leiden, [appellante] een bindend negatief studieadvies (hierna: BNSA) gegeven voor de bacheloropleiding Notarieel Recht.
Bij mondelinge beslissing van 20 augustus 2025 heeft het CBE het door [appellante] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2025, waar [appellante], bijgestaan door mr. M. den Hertog, advocaat in Utrecht, en het CBE, vertegenwoordigd door mr. E.M.A. van der Linden, vergezeld door mr C.G. Breedveld-de Voogd, zijn verschenen.
Na sluiting van het onderzoek heeft de Afdeling het onderzoek heropend. De Afdeling heeft het CBE verzocht een stuk in te dienen.
Het CBE heeft het gevraagde stuk ingediend.
[appellante] heeft daarop gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de Afdeling een nadere zitting achterwege gelaten en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellante] is in het studiejaar 2024-2025 gestart met de opleiding Notarieel Recht. Zij is in januari 2025 zwanger geworden en 19 oktober 2025 was de uitgerekende datum van de bevalling. [appellante] heeft na een gesprek met de studentendecaan in juli 2025 op 17 juli 2025 een hinderverklaring gekregen van de teamleider studentendecanen, afdeling Studenten- en Onderwijs Zaken (hierna: de afdeling SOZ), waarin staat dat zij van 15 januari 2025 tot en met 15 april 2025 door persoonlijke omstandigheden is gehinderd bij het verrichten van studieprestaties. [appellante] heeft vóór januari 2025 geen studiepunten behaald. In de periode waarop de hinderverklaring ziet heeft zij 20 studiepunten behaald en in mei en begin juni 2025 nog 15 studiepunten. In totaal heeft zij dus 35 studiepunten behaald, waarmee zij niet heeft voldaan aan de volgens artikel 2, onder 2.1, van de Regeling bindend studieadvies Universiteit Leiden (hierna: de Regeling) vereiste norm van 45 studiepunten.
2.       De toepasselijke regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beslissing van het CBE
3.       Bij beslissing van 20 augustus 2025 heeft het CBE de beslissing van de examencommissie van 14 augustus 2025 in stand gelaten. Het CBE heeft zich op het standpunt gesteld dat de examencommissie heeft mogen concluderen dat er onvoldoende vertrouwen bestaat dat [appellante] de bacheloropleiding binnen redelijke termijn zal kunnen afronden en dat dit tot de conclusie leidt dat zij gelet op haar studieresultaten op dit moment ongeschikt moet worden geacht voor de opleiding als bedoeld in artikel 7.8b, derde lid, tweede volzin, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW). Daarbij heeft het CBE in aanmerking genomen dat [appellante] in de periode dat zij gehinderd was door persoonlijke omstandigheden het aantal studiepunten heeft gehaald dat op grond van de hinderverklaring verwacht mocht worden. Buiten de periode van hinder heeft zij volgens het CBE echter aanmerkelijk minder studiepunten gehaald en op de zitting heeft zij toegelicht dat zij in die periode niet met hinder te kampen had. Gelet op de verdeling van de gehaalde punten over het studiejaar in combinatie met de periode van hinder, heeft het CBE geconcludeerd dat de persoonlijke omstandigheden van [appellante] het gebrek aan behaalde punten niet verschonen. Het CBE heeft geen feiten of omstandigheden kunnen vaststellen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
Beoordeling van het beroep
4.       [appellante] voert aan dat het CBE niet heeft onderkend dat de examencommissie ten onrechte haar persoonlijke omstandigheden na april 2025 niet heeft meegewogen. Zij stelt dat zij gedurende haar gehele zwangerschap, dus ook na 15 april 2025, vermoeidheidsklachten heeft gehad. Vanaf april 2025 heeft zij daarvoor een medicijn voor een ijzertekort voorgeschreven gekregen van haar verloskundige en het duurt volgens haar enkele weken tot maanden tot de hoeveelheid ijzer in het bloed weer normaal is. Zij heeft bij haar beroep een recept voor Ferrofurmaat van 10 april 2025 en een verklaring van haar verloskundige van 25 september 2025 overgelegd waarin staat dat zij de gehele zwangerschap vermoeidheidsklachten ervaart en dat dit na therapie nog niet is verholpen. Verder betoogt [appellante] dat de voorwaarde in artikel 5, onder 5.8, van de Regeling, dat een student een verklaring moet indienen over de ernst en de verwachte duur van zijn persoonlijke omstandigheden, een student in een onmogelijke en oneigenlijke bewijspositie brengt. Het is volgens haar aan de examencommissie om het bestaan van het causaal verband tussen de persoonlijke omstandigheden en de behaalde studieresultaten gemotiveerd te betwisten. Verder betoogt [appellante] dat zij, gelet op de uitgerekende datum van haar bevalling, volgens onderdeel 2.3 van de Procedure rond persoonlijke omstandigheden van de student in het kader van het bindend studieadvies (hierna: de Procedure rond persoonlijke omstandigheden) wordt geacht vanaf juni niet of nauwelijks in staat te zijn studievoortgang te boeken. Zij wijst er op dat dit overeenkomt met haar studieresultaten omdat zij in mei en begin juni 2025 nog 15 studiepunten heeft behaald.
5.       Op de zitting heeft het CBE gewezen op de bijlage bij de hinderverklaring. Op verzoek van de Afdeling heeft het CBE deze bijlage vervolgens naar de Afdeling gestuurd. Daaruit blijkt dat er verschillende gradaties van hinder worden gehanteerd met een bijpassend percentage van studiebelastbaarheid. Uit de hinderverklaring, gelezen in samenhang met de bijlage, volgt dat [appellante] in de periode van 15 januari 2025 tot en met 15 april 2025 voor 75% studiebelastbaar is geacht door de teamleider studentendecanen van de afdeling SOZ. [appellante] heeft in haar reactie laten weten dat het niet aan de studieadviseur is om de studiebelastbaarheid in percentages vast te leggen, omdat de studieadviseur geen medicus is.
6.       De Afdeling is van oordeel dat het CBE zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de examencommissie heeft mogen concluderen dat er onvoldoende vertrouwen bestaat dat [appellante] de bacheloropleiding binnen redelijke termijn zal kunnen afronden en dat dit tot de conclusie leidt dat zij gelet op haar studieresultaten op dit moment ongeschikt moet worden geacht voor de opleiding als bedoeld in artikel 7.8b, derde lid, tweede volzin, van de WHW. De Afdeling begrijpt dat de zwangerschap met vermoeidheidsklachten impact heeft gehad op [appellante], maar dit doet niet af aan de conclusie van het CBE dat haar persoonlijke omstandigheden het gebrek aan behaalde punten niet verschonen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het recept voor Ferrofurmaat van 10 april 2025 en de verklaring van de verloskundige van 25 september 2025, die [appellante] pas in beroep heeft overgelegd, weliswaar de aanwezigheid van zwangerschapsklachten bevestigen, maar dit niet zonder meer betekent dat de examencommissie en het CBE hadden moeten concluderen tot verschoonbaarheid van het gebrek aan behaalde punten. Het CBE heeft op zitting toegelicht dat de afdeling SOZ de zwangerschapsklachten van [appellante] in acht heeft genomen bij het vaststellen van de studiebelastbaarheid. Het CBE heeft verder terecht in de beslissing de verdeling van de gehaalde punten over het studiejaar in combinatie met de periode van hinder betrokken. Uit de hinderverklaring blijkt niet dat [appellante] in de periode van september 2024 tot 15 januari 2025 verschoonbaar was verhinderd om studieprestaties te verrichten. Dat er desondanks sprake was van omstandigheden die haar hinderden voldoende studieresultaten te behalen is ook niet anderszins aannemelijk geworden waarbij de Afdeling er nog op wijst dat zij blijkens haar verklaring op de zitting van het CBE heeft verklaard in die periode naast haar studie te hebben gewerkt. De Afdeling volgt verder niet de lezing van [appellante] van artikel 5, onder 5.8, van de Regeling. In dit artikelonderdeel staat weliswaar dat de student een persoonlijke verklaring over de ernst, de duur en de aard van de persoonlijke omstandigheden met bewijsstuk moet overleggen, maar ook dat de afdeling SOZ beoordeelt of er sprake is van persoonlijke omstandigheden in de zin van de Regeling en in welke mate deze omstandigheden de studieresultaten beïnvloeden. Dit volgt ook uit de toelichting op artikel 5, onder 5.7.2, van de Regeling. Het gaat om een eigen beoordeling van de afdeling SOZ aan de hand van verschillende omstandigheden. Verder heeft het CBE op de zitting toegelicht dat, anders dan [appellante] meent, onderdeel 2.3 van de Procedure rond persoonlijke omstandigheden zo moet worden gelezen dat ingeval van zwangerschap het ondervinden van hinder drie maanden vóór de bevalling en één maand erna, één maand vóór de bevalling en drie maanden erna, of twee maanden vóór de bevalling en twee maanden erna, wordt verondersteld. De Universiteit Leiden beoogt hiermee een zekere mate van flexibiliteit te bieden. De Afdeling laat de uitleg van onderdeel 2.3 in het midden. Nu [appellante] in oktober 2025 was uitgerekend, er in juli en augustus 2025 geen studiepunten meer konden worden behaald en zij geen onderwijs gaat volgen in het studiejaar 2025-2026, heeft de uitleg van dit artikel geen verdere betekenis in deze zaak.
Conclusie
7.       Het beroep is ongegrond. Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2025
154-1177
BIJLAGE
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 7.8b. Studieadvies propedeutische fase.
1. Het instellingsbestuur van een bekostigde universiteit, […] brengt iedere student uiterlijk aan het einde van diens eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van een voltijdse of duale associate degree-opleiding of bacheloropleiding advies uit over de voortzetting van zijn studie binnen of buiten de associate degree-opleiding of de bacheloropleiding. […].
2. Onverminderd het eerste lid kan het instellingsbestuur het advies aan de student uitbrengen zolang deze het propedeutisch examen niet met goed gevolg heeft afgelegd.
3. Aan een advies als bedoeld in het eerste of tweede lid kan het instellingsbestuur ten aanzien van opleidingen die daartoe door het instellingsbestuur zijn aangewezen, binnen het in het tweede lid bedoelde tijdvak, doch niet eerder dan tegen het einde van het eerste jaar van inschrijving, een afwijzing verbinden. Deze afwijzing kan slechts worden gegeven, indien de student naar het oordeel van het instellingsbestuur, met inachtneming van zijn persoonlijke omstandigheden, niet geschikt moet worden geacht voor de opleiding, doordat zijn studieresultaten niet voldoen aan de vereisten die het bestuur daaromtrent heeft vastgesteld. Het instellingsbestuur kan aan de afwijzing een termijn verbinden. […].
[…].
6 Het instellingsbestuur stelt ter uitvoering van de voorgaande leden nadere regels vast. Deze regels hebben in elk geval betrekking op de studieresultaten en de voorzieningen, bedoeld in het derde lid, […].
7 Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke persoonlijke omstandigheden, bedoeld in het derde lid, het instellingsbestuur in zijn beoordeling betrekt.
[…].
Uitvoeringsbesluit WHW 2008
Artikel 2.1. Persoonlijke omstandigheden bij bindend studieadvies en verwijzing naar afstudeerrichting.
1 De persoonlijke omstandigheden bedoeld in de artikelen 7.8b, derde lid, […] van de wet zijn:
[…]
c. zwangerschap van betrokkene,
[…].
Onderwijs- en examenregeling Bacheloropleiding Notarieel recht 2024-2025
Artikel 6.3 Studieadvies
6.3.1 In diens eerste jaar van inschrijving krijgt elke student advies over de voortzetting van diens opleiding. De examencommissie is door het faculteitsbestuur gemandateerd tot het uitbrengen van het studieadvies. Voor informatie over de eisen, het aantal malen dat en de tijdstippen waarop dit gebeurt, alsmede voor de consequenties die daaraan worden of kunnen worden verbonden, wordt verwezen naar de Regeling Bindend Studieadvies Universiteit Leiden zoals die geldt in het betrokken studiejaar.
[…].
Regeling bindend studieadvies Universiteit Leiden
Artikel 2. Eisen bindend studieadvies
2.1 Een voltijdstudent moet aan het eind van zijn eerste jaar van inschrijving bij een bacheloropleiding minimaal 45 studiepunten hebben behaald van de propedeutische fase […].
[…].
2.4 In geval van persoonlijke omstandigheden brengt de examencommissie een advies uit conform de procedure in artikel 5.7 en 5.8 van deze Regeling.
[…]
Artikel 5. Het bindend studieadvies
[…]
5.7.1 Aan het negatieve advies, bedoeld in artikel 3.1.10 wordt geen afwijzing verbonden indien de in artikel 5.8 genoemde persoonlijke omstandigheden van de student, die zijn opgenomen in het dossier bedoeld onder 4.2, er de oorzaak zijn geweest van het niet behalen van de in artikel 2 genoemde normen. De examencommissie baseert haar oordeel over het al dan niet verbinden van een afwijzing aan de adviezen door een vergelijking van de behaalde studieresultaten met het persoonlijke studieplan zoals bedoeld in artikel 4.3.
5.7.2 Indien de examencommissie op grond van artikel 5.7.1 - vanwege onvoldoende beschikbare informatie betreffende die persoonlijke omstandigheden die in het eerste studiejaar zijn opgetreden - geen oordeel kan geven over de (on)geschiktheid van de student, kan zij dat oordeel uitstellen tot uiterlijk 15 augustus van het tweede inschrijvingsjaar. […].
5.8 […] Of er inderdaad sprake is van persoonlijke omstandigheden in de zin van deze regeling en in welke mate deze omstandigheden de studieresultaten beïnvloed, dient de student ter beoordeling voor te leggen aan het College van Bestuur. Namens het CvB beoordeelt ‘Studenten- en Onderwijs Zaken'(SOZ) of er sprake is van persoonlijke omstandigheden. Hiertoe stuurt de student een persoonlijke verklaring over de ernst, de duur en de aard van de omstandigheden met bewijsstuk […].
In geval van handicap of ziekte bestaat het bewijsstuk uit een verklaring van een arts of BIG geregistreerde paramedicus, waaruit ernst en periode van bedoelde omstandigheden blijkt.
Toelichting
[…]
Artikel 5.7.1 De examencommissie kan van een afwijzing aan het negatieve advies afzien als de student door persoonlijke omstandigheden niet aan de norm heeft voldaan. Onder deze persoonlijke omstandigheden worden verstaan: […] zwangerschap, […] De examencommissie bepaalt op basis van het studieplan en het advies van SOZ een aangepaste norm en kan van het afwijzende karakter van het advies afzien als de student naar het oordeel van de examencommissie aan deze norm voldoet. […].
Artikel 5.7.2 […]
De student moet de persoonlijke omstandigheden zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval voor 15 juli van het eerste inschrijvingsjaar, melden bij de studieadviseur (of diens vervanger) en met de studieadviseur een aan de omstandigheden aangepaste studieplan maken. Bovendien moet door SOZ worden vastgesteld dat daadwerkelijk sprake is van persoonlijke omstandigheden als bedoeld in deze regeling, en in welke periode en in welke mate de student door de persoonlijke omstandigheden niet in staat was studieprestaties te verrichten.
[…].
Procedure rond persoonlijke omstandigheden van de student in het kader van het bindend studieadvies
2. Procedure per categorie persoonlijke omstandigheid in het kader van het BSA
[…].
2.3. Zwangerschap/bevalling
Bij zwangerschap wordt een studente vier maanden rond de bevalling niet of nauwelijks in staat geacht studievoortgang te boeken. De studente kan met de studieadviseur in overleg treden over mogelijke aanpassingen in het studieprogramma opdat de studie met zo min mogelijk vertraging kan worden voortgezet. Dit studieplan wordt opgenomen in het BSA-dossier van de studente. De studente stuurt vóór 15 juli een eigen verklaring plus bewijsstuk […]. SOZ schrijft een verklaring t.b.v. de examencommissie. Als de bevalling plaatsvindt tijdens het studiejaar, of maximaal twee maanden daarvoor of twee maanden daarna, dient de examencommissie bij het uitbrengen van het studieadvies rekening te houden met deze persoonlijke  omstandigheid. De  examencommissie kan in geval van onvoldoende informatie op grond van artikel 5.7.2 het uitbrengen van het eindadvies uitstellen tot uiterlijk 15 augustus van het tweede studiejaar. Indien de studievertraging meer bedraagt dan de genoemde vier maanden moet er, voor de periode dat de vertraging langer duurt, een andere grond dan zwangerschap/bevalling zijn: ziekte, of bijzondere familieomstandigheden.