202505816/2/R1.
Datum uitspraak: 19 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, allen wonend in Hoorn,
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hoorn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2025 heeft het college onder meer de locatie BH43R ter hoogte van Achter de Vest 56 in Hoorn aangewezen voor de plaatsing van ondergrondse restafval containers en bovengrondse "GFE-cocons".
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 december 2025, waar [verzoeker] en anderen, bij monde van [verzoeker] en [andere verzoeker], en het college, vertegenwoordigd door mr. S.E.J.M. Bogaarts en C.C.M. Haring, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter is een voorlopig oordeel en niet bindend in de bodemprocedure.
2. De aangewezen locatie ligt recht respectievelijk schuin tegenover de onderscheidene woningen van [verzoeker] en anderen. Het college heeft aangegeven dat het van plan is om de afvalcontainers in week 5 van 2026 feitelijk te plaatsen. [verzoeker] en anderen kunnen zich niet met de aangewezen locatie verenigen. Zij hebben daarom beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om het plaatsingsplan in afwachting van een uitspraak in de bodemzaak voor locatie BH43R te schorsen.
3. Het verzoek wordt afgewezen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wegen de belangen bij het uitvoeren van het plaatsingsplan namelijk zwaarder dan de belangen van [verzoeker] en anderen bij toewijzing van hun verzoek.
Het college heeft - ter onderbouwing van zijn belang bij ingebruikneming van de afvalcontainer - gemotiveerd dat de locaties voor afvalcontainers in Hoorn een samenhangend netwerk vormen waarbij verschillende locaties ten opzichte van elkaar functioneren als reservelocaties. Bij een storing op één locatie moeten andere locaties de functionaliteit van die locatie opvangen. Wanneer de realisatie van de afvalcontainers op de locatie waartegen [verzoeker] en anderen beroep hebben ingesteld geschorst zou worden, zou dit bij een storing op een locatie in een ander dichtbij gelegen verzorgingsgebied nadelig zijn voor een groot aantal huishoudens. Zij zouden hun afval in dat geval moeten deponeren op een zeer grote afstand tot hun woning. Dit probleem wordt volgens het college verergerd doordat er in de binnenstad wegens de kleine hoeveelheid geschikte locaties maar weinig overlap is tussen de verzorgingsgebieden van de locaties met afvalcontainers.
De inhoudelijke belangen waar [verzoeker] en anderen voor opkomen gaan hoofdzakelijk over gevreesde hinder als gevolg van verlies aan parkeergelegenheid en over gevreesde gevolgen voor de verkeersveiligheid. De voorzieningenrechter acht die belangen niet zwaarder wegen dan het algemeen belang dat de afvalcontainer wordt geplaatst. Het college heeft verder aangegeven dat de afvalcontainers verwijderd zullen worden als het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zou houden. De gevreesde hinder van [verzoeker] en anderen zou, in dat geval, dus tijdelijk zijn. Weliswaar kan gevaar voor de verkeersveiligheid - ook als dit tijdelijk is - een zwaarwegend belang vormen. Maar de voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de plaatsing van de afvalcontainers daadwerkelijk tot aantasting van de verkeersveiligheid zal leiden. Daarbij is van belang dat na de plaatsing van de afvalcontainers voetgangers voldoende ruimte houden om zich door de straat te verplaatsen, dat in de straat een lage maximumsnelheid geldt en dat er sprake is van eenrichtingsverkeer. Aan het verkeersbelang komt in dit geval daarom geen bijzonder gewicht toe. Het weegt in samenhang met de gevreesde hinder niet zwaarder dan de belangen die gemoeid zijn met de plaatsing van de afvalcontainer.
4. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.I. van der Schoot, griffier.
w.g. Daalder
voorzieningenrechter
w.g. Van der Schoot
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2025
195-1082