ECLI:NL:RVS:2025:6231

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2025
Publicatiedatum
19 december 2025
Zaaknummer
202505346/3/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van staatsraad mr. J.M. Willems in bestuursrechtelijke procedure

Op 2 december 2025 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen staatsraad mr. J.M. Willems, die betrokken was bij de behandeling van zijn zaak. Verzoeker stelde dat de staatsraad tijdens de zitting op 27 november 2025 de indruk wekte vooringenomen en partijdig te zijn. Hij baseerde dit op de vraagstelling van de staatsraad, die volgens hem al aangaf dat zijn beroep niet gegrond zou worden verklaard. Verzoeker voerde aan dat de staatsraad vragen stelde om zijn antwoorden onjuist in het proces-verbaal op te nemen en dat er een negatieve invloed was van een derde persoon op de procedure. De staatsraad heeft in een schriftelijke reactie de beschuldigingen van partijdigheid ontkend en verklaard dat haar vragen bedoeld waren om verduidelijking te krijgen van de zaak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het wrakingsverzoek op 18 december 2025 afgewezen, omdat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid of partijdigheid van de staatsraad. De Afdeling concludeerde dat de vragen van de staatsraad niet duidden op partijdigheid en dat er geen bewijs was van inmenging van buitenaf. Het verzoek om wraking werd afgewezen.

Uitspraak

202505346/3/A2.
Datum beslissing: 18 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoeker], wonend in [woonplaats],
verzoeker,
om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Procesverloop
Bij brief, ingekomen op 2 december 2025, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraad mr. J.M. Willems (hierna: de staatsraad) als lid van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter belast met de behandeling van de zaken nrs. 202505346/1/A2en 202505346/2/A2.
De staatsraad heeft niet in de wraking berust.
De staatsraad heeft een schriftelijke reactie ingediend.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op een zitting behandeld op 12 december 2025 waar [verzoeker] is verschenen.
De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Een rechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende bestaande vrees voor vooringenomenheid of partijdigheid objectief is gerechtvaardigd
Het wrakingsverzoek
2.       [verzoeker] heeft aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de staatsraad bij de behandeling van zijn zaak op de zitting van 27 november 2025 bij hem de indruk heeft gewekt vooringenomen en partijdig te zijn. Hierover heeft [verzoeker] aangevoerd dat hem uit de bespreking en de vraagstelling van de staatsraad bleek dat al duidelijk was dat zijn beroep niet gegrond zou worden verklaard, en dat de staatsraad op de zitting naar de bekende weg vroeg, omdat alles al duidelijk blijkt uit zijn schriftelijke verklaringen in het dossier. Volgens [verzoeker] heeft de staatsraad de vragen alleen gesteld om zijn antwoorden hierop vervolgens onjuist in het proces-verbaal op te kunnen nemen. Ook haar vraag over de suggestie van de universiteit om een premaster te volgen kan alleen tot doel hebben gehad om in het proces-verbaal op te kunnen nemen dat hij een aangeboden redelijk alternatief heeft afgewezen, aldus [verzoeker]. [verzoeker] heeft verder gewezen op de negatieve sturende rol van een met naam genoemde derde persoon in deze procedure. Uit het gedrag van de staatsraad tijdens de zitting leidt [verzoeker] af dat deze derde persoon direct of anders via de griffier contact heeft gehad met de staatsraad. Dat de staatsraad door hem ingediende stukken niet heeft geaccepteerd, duidt volgens [verzoeker] verder ook op partijdigheid van de staatsraad.
Schriftelijke reactie van de staatsraad
3.       De staatsraad is in een schriftelijke reactie ingegaan op de door [verzoeker] naar voren gebrachte wrakingsgronden. De staatsraad heeft onder meer uiteengezet dat zij op zitting verduidelijkende en soms kritische vragen heeft gesteld omdat zij op onderdelen behoefte had aan verduidelijking van beide partijen en dat zij daarin ook aanknopingspunten heeft gezocht om met [verzoeker] het gesprek over het geschil aan te gaan. Uit een vraag naar het bestaan van schriftelijke stukken ter onderbouwing van stellingen kan volgens de staatsraad geen vooringenomen houding worden afgeleid. De vraag over het voorstel van de universiteit om een premaster te volgen was bedoeld ter verkenning van een alternatieve oplossingsroute. Het is de staatsraad verder onduidelijk wat [verzoeker] bedoelt met zijn opmerking dat er contact zou zijn geweest tussen de staatsraad en/of een administratief medewerker met een niet nader genoemde derde persoon. De staatsraad heeft geen contact gehad met een betrokkene bij deze kwestie, behalve het contact met de aanwezigen op de zitting. Volgens de staatsraad kan van partijdigheid of vooringenomenheid van haar kant dan ook geen sprake zijn.
Beoordeling van het wrakingsverzoek.
4.       Voor zover [verzoeker] stelt dat het proces‑verbaal geen juiste weergave bevat van het verhandelde op de zitting van 27 november 2025, overweegt de Afdeling dat in beginsel moet worden uitgegaan van de juistheid van hetgeen door de griffier is vastgelegd in het proces-verbaal. Alleen als er duidelijke aanwijzingen zijn dat het proces‑verbaal geen juiste weergave is van het verhandelde op de zitting, kan van dat beginsel worden afgeweken. Omdat die aanwijzingen er niet zijn, gaat de Afdeling uit van de juistheid van wat in het proces-verbaal is vastgelegd.
5.       Wat [verzoeker] naar voren heeft gebracht, biedt geen grond voor het oordeel dat de staatsraad door de wijze waarop zij het onderzoek op de zitting heeft verricht partijdig of vooringenomen is geweest of die schijn heeft gewekt. Weliswaar heeft [verzoeker] het verloop van de zitting, in het bijzonder de vragen van de staatsraad, als uiting van partijdigheid en vooringenomenheid ervaren, maar zonder concrete aanvullende aanknopingspunten kan dit subjectieve gevoel niet tot het oordeel leiden dat de vrees van [verzoeker] voor vooringenomenheid en partijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 27 november 2025 blijkt niet dat de staatsraad op zodanige wijze vooruit is gelopen op de uitkomst van het verzoek en het beroep dat daaruit (de schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid blijkt. De wijze van bevraging door de staatsraad op de zitting biedt daarvoor geen objectieve aanknopingspunten. De staatsraad stelt de vragen die naar haar oordeel nodig zijn voor de te nemen beslissing over het voorliggende beroep. Dat de staatsraad met de vragen andere bedoelingen heeft gehad dan opheldering te krijgen van wat de staatsraad nog niet duidelijk was, zoals [verzoeker] betoogt, is niet gebleken. Ook de vraag van de staatsraad of [verzoeker] heeft overwogen in te gaan op het voorstel om een premaster te volgen is geen aanwijzing voor vooringenomenheid. Zoals de staatsraad heeft toegelicht, heeft zij deze vraag enkel gesteld ter verkenning van een alternatieve oplossingsroute.
Voor de door [verzoeker] gesuggereerde inmenging van buitenaf in de procedure bestaat verder geen enkele aanwijzing. Dergelijke inmenging in het rechterlijk werk is niet toegestaan en gelet op de werkwijze van de Raad van State niet mogelijk. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat een niet bij de zaak betrokken derde zich desalniettemin inhoudelijk met de zaak heeft kunnen bemoeien
Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt verder dat de staatsraad aan het eind van de zitting een stuk van de bode overhandigd kreeg, dat de avond voor de zitting bij de Afdeling was binnengekomen. De beslissing van de staatsraad om dit nadere stuk niet te accepteren is een procesbeslissing.
In de wrakingsprocedure wordt niet beoordeeld of procesbeslissingen juist zijn. Daar is het middel van wraking niet voor bedoeld. Zulke procesbeslissingen kunnen slechts leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek, als deze op zich of in onderlinge samenhang bezien, of in samenhang met het verdere optreden van de staatsraad, een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat daaruit blijkt van partijdigheid van de staatsraad die de betrokken beslissing of beslissingen heeft genomen. Daarvan is de Afdeling in dit geval niet gebleken.
6.       Het voorgaande leidt tot de slotsom dat er geen grond is voor het oordeel dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Het verzoek om wraking wordt dan ook afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. J.J.W.P. van Gastel en mr. H.J.M. Besselink, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Deen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2025
604