ECLI:NL:RVS:2025:624

Raad van State

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
202300764/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek inzake beplanting en verkeersveiligheid

Op 19 februari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 december 2022. De zaak betreft een handhavingsverzoek van [appellant] aan het college van burgemeester en wethouders van Weesp, dat op 3 juli 2019 werd afgewezen. [appellant] verzocht om handhaving tegen een haag aan de voorzijde van het perceel van [partij A] en [partij B], die volgens haar het zicht op het Staalmeesterspad belemmerde en daarmee de verkeersveiligheid in gevaar bracht. De rechtbank oordeelde dat het college de besluiten niet deugdelijk had gemotiveerd en dat er onvoldoende bewijs was voor een overtreding van artikel 2:15 van de Algemene Plaatselijke Verordening Weesp 2019. In hoger beroep betoogde [appellant] dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen overtreding was. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de rapporten van deskundigen geen eenduidige conclusie boden over de verkeersveiligheid en dat de haag niet voldoende gevaar opleverde. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202300764/1/A3.
Datum uitspraak: 19 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Weesp, gemeente Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 9 december 2022 in zaak nr. 21/5072 in het geding tussen:
[partij A] en [partij B], beiden wonend te Weesp, gemeente Amsterdam
en
het college van burgemeester en wethouders van Weesp, thans: Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2019 heeft het college een verzoek van [appellant] om handhavend op te treden, afgewezen.
Bij besluit van 23 augustus 2021 heeft het college opnieuw beslist op het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, dat bezwaar gegrond verklaard en besloten om handhavend op te treden.
Bij besluit van 8 oktober 2021 heeft het college aan [partij A] en [partij B] een last onder dwangsom opgelegd.
Tegen dat besluit hebben [partij A] en [partij B] bezwaar gemaakt.
Het college heeft het bezwaar doorgezonden naar de rechtbank om dit te behandelen als beroep.
Bij uitspraak van 9 december 2022 heeft de rechtbank het beroep van [partij A] en [partij B] gegrond verklaard, de besluiten van 23 augustus 2021 en 8 oktober 2021 vernietigd, het bezwaar van [appellant] alsnog ongegrond verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en [partij C] en [partij D] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 15 januari 2025, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde] en mr. Ö. Ekinci, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. D. Sabet, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       [appellant] woont op het [locatie 1] in Weesp. [partij A] en [partij B] woonden op het naastgelegen [locatie 2]. In 2023 hebben [partij C] en [partij D] die woning gekocht. Bij brief van 15 april 2019 heeft [appellant] het college verzocht om handhavend op te treden tegen beplanting (een haag) aan de voorzijde van het perceel [locatie 2] wegens overtreding van artikel 2:15 van de Algemene Plaatselijke Verordening Weesp 2019 (hierna: APV). De haag maakt het volgens haar levensgevaarlijk om het Staalmeesterspad op te gaan. Het verkeer dat komt uit de Waardijnstraat kan vanwege de haag niet zien of een verkeersdeelnemer - in dit geval [appellant] - zich op het Staalmeesterspad gaat begeven, en die verkeersdeelnemer kan op dat moment het komende verkeer niet zien, aldus [appellant].
2.       De rechtbank heeft geoordeeld het college de besluiten niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Volgens de rechtbank heeft het college niet goed uitgelegd waarom het meer gewicht heeft toegekend aan het advies van één deskundige, terwijl in totaal drie deskundigen advies hebben gegeven. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het handhavingsbesluit niet is voorzien van een voldoende motivering.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat op basis van de beschikbare rapporten niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een overtreding van artikel 2:15 van de APV, waartegen handhavend kan worden opgetreden. De rechtbank heeft daarom zelf in de zaak voorzien door het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om handhaving ongegrond te verklaren.
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat op basis van de rapporten niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een overtreding. Er is wel degelijk sprake van een belemmering van het vrije uitzicht voor het wegverkeer en hinder of gevaar voor het wegverkeer als bedoeld in artikel 2:15 van de APV, aldus [appellant].
3.1.    Op grond van artikel 2:15 van de APV is het verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.
Dit artikel maakt deel uit van afdeling 6 van hoofdstuk 2 van de APV. De titel van deze afdeling luidt: "Veiligheid op de weg". Gelet hierop ziet het verbod op het belemmeren van het vrije uitzicht waardoor de veiligheid van het verkeer in gedrang komt. Het gaat daarbij om vermindering van uitzicht en hinder en gevaar voor het wegverkeer. Dit betekent dat de situatie moet worden beoordeeld vanaf de openbare weg en niet vanaf een perceel dat aan die weg ligt. Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:332).
3.2.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat op basis van de beschikbare deskundigenrapporten niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een overtreding van artikel 2:15 van de APV. De rapporten bevatten geen eensluidende conclusies. Weliswaar is uit de rapporten af te leiden dat het zicht van verkeersdeelnemers enigszins wordt belemmerd door de haag, maar dat is onvoldoende voor het oordeel dat daarmee de veiligheid van het verkeer in het gedrang komt. De Afdeling sluit zich aan bij de overwegingen 14 tot en met 18 van de uitspraak van de rechtbank.
Het rapport van "Circum Verkeersadvies" van 16 juni 2023, dat [appellant] in hoger beroep heeft overgelegd, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Het rapport is met name gebaseerd op richtlijnen en adviezen voor de inrichting van een weg. In dit rapport wordt vastgesteld dat de haag het zicht van het wegverkeer belemmert, maar er is geen reden om aan dat rapport doorslaggevende betekenis toe te kennen ten opzichte van de rapporten van "Delft Intra Advies" en "Bureau Schoorstra Verkeerskundig Advies", die concluderen dat de haag geen gevaar oplevert voor het wegverkeer.
Het betoog slaagt niet.
4.       [appellant] betoogt verder dat rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien door te bepalen dat het bezwaar tegen het besluit van 3 juli 2019 ongegrond is. Zij voert daartoe aan dat het in deze zaak ontbreekt aan een onafhankelijk en onpartijdige verkeersdeskundige. De rechtbank had daarom het college moeten opdragen een nieuw besluit te nemen, zodat het college een externe, onafhankelijke en onpartijdige deskundige kon inschakelen.
4.1.    Ingevolge artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan de bestuursrechter bepalen dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of een gedeelte daarvan.
4.2.    Uit wat onder 3.2 is overwogen volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat geen sprake is van een overtreding van artikel 2:15 van de APV. Dit betekent dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden. De rechtbank kon alleen al daarom met toepassing van de hiervoor genoemde bepaling zelf in de zaak voorzien door het bezwaar ongegrond te verklaren.
Het betoog slaagt niet.
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
voorzitter
w.g. Van der Maesen de Sombreff
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2025
190-1072