ECLI:NL:RVS:2025:6269

Raad van State

Datum uitspraak
19 december 2025
Publicatiedatum
22 december 2025
Zaaknummer
202505670/1/A3 en 202505670/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verklaring omtrent gedrag door staatssecretaris van Veiligheid en Justitie na registratie van strafbare feiten

In deze zaak heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 19 juni 2025 de aanvraag van [verzoeker] om een verklaring omtrent het gedrag (VOG) afgewezen. [verzoeker], die zijn transportonderneming heeft gestaakt en zich heeft gespecialiseerd in chauffeursdiensten, heeft een VOG aangevraagd om als taxichauffeur te kunnen werken. De staatssecretaris heeft de aanvraag geweigerd op basis van artikel 35, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, omdat er binnen de terugkijktermijn van vijf jaar registraties in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) zijn aangetroffen, waaronder snelheidsovertredingen en bumperkleven. Daarnaast zijn er ook strafbare feiten van 2018 tot 2020 aangetroffen, waaronder geweldsdelicten en verkeersdelicten.

Na de afwijzing heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Noord-Holland heeft op 5 november 2025 het beroep van [verzoeker] tegen deze beslissing ongegrond verklaard. [verzoeker] heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 11 december 2025 de zaak behandeld, waarbij [verzoeker] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. K. Cras, en de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. E. Spekreijse.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat aan het subjectieve criterium van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2025 is voldaan. De rechtbank heeft alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging betrokken, en de voorzieningenrechter heeft bevestigd dat de staatssecretaris de bescherming van de samenleving zwaarder mocht wegen dan de persoonlijke situatie van [verzoeker]. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen.

Uitspraak

202505670/1/A3 en 202505670/2/A3.
Datum uitspraak: 24 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb), en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend in [woonplaats],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord­Holland (hierna: de rechtbank) van 5 november 2025 in zaak nrs. 25/4280 en 25/4281 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2025 heeft de staatssecretaris de aanvraag van [verzoeker] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) afgewezen.
Bij besluit van 22 september 2025 heeft de staatssecretaris het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 november 2025 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 december 2025, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. K. Cras, advocaat in Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. E. Spekreijse, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Inleiding
2.       [verzoeker] heeft zich, nadat hij zijn transportonderneming heeft gestaakt, gespecialiseerd in chauffeursdiensten. Hij wil als taxichauffeur aan de slag en heeft daarom een VOG aangevraagd. Hij is een lening aangegaan en heeft een taxibus aangeschaft. De staatssecretaris heeft de VOG op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens geweigerd. De staatssecretaris heeft over [verzoeker] binnen de terugkijktermijn van vijf jaar registraties in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: JDS) aangetroffen. Het gaat om snelheidsovertredingen en bumperkleven. Buiten de terugkijktermijn zijn nog strafbare feiten van 2018 t/m 2020 voor een geweldsdelict en verkeersdelicten aangetroffen. In de omstandigheden van het geval heeft de staatssecretaris geen aanleiding gezien om de gevaagde VOG alsnog te verlenen.
De vraag in deze zaak is of de staatssecretaris op grond van het subjectieve criterium als bedoeld in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2025 aan [verzoeker] een VOG had moeten verlenen.
Uitspraak van de rechtbank
3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat aan het subjectieve criterium wordt voldaan. Alle relevante feiten en omstandigheden zijn in de belangenafweging betrokken, ook de langdurige, eenzijdige werkervaring van [verzoeker] en de investeringen die hij heeft gedaan. De laatste keer dat [verzoeker] met justitie in aanraking is gekomen, had maar kort voor de aanvraag plaatsgevonden. De begane overtredingen betroffen onder meer forse overschrijdingen van de maximumsnelheid, die niet licht zijn afgedaan. De stelling dat er overtredingen in het JDS staan, die niet door hem zijn gepleegd, is niet onderbouwd door de door [verzoeker] overgelegde verklaringen van de oud-medewerkers. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, omdat van gelijke gevallen geen sprake is. De staatssecretaris heeft volgens de rechtbank de bescherming van de samenleving belangrijker kunnen vinden dan de persoonlijke situatie van [verzoeker].
Hoger beroep
4.       [verzoeker] betoogt dat de rechtbank haar uitspraak onvoldoende heeft gemotiveerd. Het gaat niet alleen om de vraag of alle relevante omstandigheden in een belangenafweging zijn betrokken, maar ook hoe die omstandigheden vervolgens worden gemeten en gewogen. Volgens [verzoeker] is het risico in voldoende mate afgenomen, mede gelet op zijn persoonlijke ontwikkeling. Ook is ten onrechte niet in zijn voordeel meegewogen dat er twijfel bestaat of sommige antecedenten daadwerkelijk door hem zijn begaan. Die betroffen in ieder geval geen ‘zware’ ondermijnende criminaliteit, zoals ernstige geweldsdelicten, Opiumwetdelicten of wapens, die de taxiwereld zou kunnen ondermijnen. Daar tegenover staan de zwaarwegende persoonlijke belangen van [verzoeker]. Hij is voor zijn inkomsten en bedrijfsvoering van chauffeurswerkzaamheden afhankelijk. [verzoeker] wijst erop dat hij in grote financiële probleem terecht is gekomen. Een faillissement dreigt, terwijl hij twee minderjarige kinderen te onderhouden heeft. De rechtbank heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat het belang van de samenleving boven zijn belang prevaleerde, aldus [verzoeker].
4.1.    De gronden die [verzoeker] in hoger beroep aanvoert zijn in wezen een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De voorzieningenrechter kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de in 10 t/m 12 opgenomen overwegingen in de uitspraak waarop dat oordeel is gebaseerd. De voorzieningenrechter voegt daaraan nog toe dat op de zitting is komen vast te staan dat [verzoeker] in ieder geval de zwaarste overtredingen in het JDS zelf heeft begaan. Het gaat daarbij om hoge boetes en ontzeggingen van de rijbevoegdheid voor verkeersdelicten. Zelfs als de staatssecretaris de enige door het CJIB opgelegde boete - dat is de boete van 1 mei 2024 ten bedrage van € 280 - niet had mogen meerekenen, wat daarvan verder ook zij, dan had dit niet tot een andere uitkomst hoeven leiden. Het feit dat de strafbare feiten plaatsvonden in privétijd maakt niet uit voor de belangenafweging van de staatssecretaris. Het feit dat de kantonrechter inmiddels voor het laatste verkeersdelict, gepleegd op 16 januari 2025, heeft volstaan met een hogere boete en een voorwaardelijke ontzegging, maakt dit niet anders. Het is aan de staatssecretaris om de betekenis van dit strafbare feit voor het al dan niet verlenen van een VOG te beoordelen. De keuze van de kantonrechter om (opnieuw) een voorwaardelijke ontzegging op te leggen met verlenging van de proeftijd, maakt niet dat de staatssecretaris anders had moeten oordelen. Hoewel de voorzieningenrechter meevoelt met [verzoeker] wat betreft zijn persoonlijke (financiële) belangen, is de voorzieningenrechter het met de rechtbank eens dat de staatssecretaris die belangen niet zwaarder hoefde te wegen dan het belang van de bescherming van de samenleving.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie en proceskosten
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De voorzieningenrechter bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
6.       Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7.       De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.
w.g. Daalder
voorzieningenrechter
w.g. Konings
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2025
612