ECLI:NL:RVS:2025:63

Raad van State

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
202500139/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J. Schipper-Spanninga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke vrijheidsontneming

Op 9 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een zaak tussen de minister van Asiel en Migratie en een vreemdeling. De minister had op 10 december 2024 een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan de vreemdeling. De rechtbank Den Haag had op 8 januari 2025 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel bevolen en schadevergoeding toegekend. De minister ging in hoger beroep en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat de uitspraak van de rechtbank niet uitgevoerd hoefde te worden totdat de Afdeling op het hoger beroep had beslist.

De rechtbank oordeelde dat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig was, onder andere vanwege de omstandigheden in het Justitieel Complex Schiphol. De minister voerde aan dat de uitvoering van de rechtbankuitspraak zou leiden tot onomkeerbare gevolgen, omdat hij dan genoodzaakt zou zijn om vreemdelingen in vrijheid te stellen, wat de toegang tot het Schengengebied zou kunnen beïnvloeden.

De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel ingrijpend is voor de vreemdeling, het grensbewakingsbelang zwaarder weegt. Daarom werd de voorlopige voorziening getroffen, en werd bepaald dat de vrijheidsontnemende maatregel niet opgeheven hoeft te worden totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202500139/2/V3.
Datum uitspraak: 9 januari 2025
RECTIFICATIE, blz. 2
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 8 januari 2025 in zaak nr. NL24.51872 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 10 december 2024 heeft de minister de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 8 januari 2025 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van 8 januari 2025 bevolen en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
Het oordeel van de rechtbank
1.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrijheidsontnemende maatregel van begin af aan onrechtmatig is geweest door de omstandigheden in het Justitieel Complex Schiphol (hierna: JCS), zowel wat betreft de inrichting van het gebouw als het regime en de daarbij toegepaste dwang. Daarom heeft de rechtbank de minister bevolen de maatregel op te heffen.
Het verzoek van de minister
2.       De minister verzoekt de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening te treffen dat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op zijn hoger beroep heeft beslist. Daarbij beroept hij zich op het grensbewakingsbelang. De minister betoogt dat de rechtbankuitspraken een dusdanig algemene strekking hebben, dat afwijzing van zijn verzoeken met zich brengt dat hij genoodzaakt zal zijn om per direct alle vreemdelingen die krachtens de Vw 2000 in het JCS verblijven, in vrijheid te stellen. Omdat hen daarmee de toegang tot het Schengengebied zal moeten worden verleend, leidt dat volgens de minister tot onomkeerbare gevolgen.
Beoordeling
3.       Hoewel de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel voor de vreemdeling ingrijpend is, komt onder de gegeven omstandigheden een zwaarder gewicht toe aan het door de minister ingeroepen grensbewakingsbelang. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen.
4.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vrijheidsontnemende maatregel niet hoeft te worden opgeheven totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. J. Schipper-Spanninga, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.
w.g. Schipper-Spanninga
voorzieningenrechter
w.g. Schipper
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2025
872-1017