ECLI:NL:RVS:2025:6314

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2025
Publicatiedatum
24 december 2025
Zaaknummer
202501479/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Den Haag inzake onvergunde onzelfstandige bewoning

Op 24 december 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 13 september 2023 een dwangsom van maximaal € 5.000,00 opgelegd aan [appellant] om vóór 6 oktober 2023 de onvergunde onzelfstandige bewoning van zijn pand aan de [locatie] door meer dan twee bewoners te beëindigen. Dit besluit volgde op een inspectie door de Haagse pandbrigade op 17 mei 2023, waaruit bleek dat er vier personen in de woning woonden, terwijl de vergunning voor zelfstandige bewoning niet aanwezig was. De rechtbank Den Haag had eerder op 30 januari 2025 het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarop hij hoger beroep instelde.

De Afdeling heeft de zaak op 20 november 2025 behandeld. Tijdens de zitting werd duidelijk dat [appellant] als verhuurder was aangemerkt en dat hij de woning zonder vergunning aan meer dan drie personen had verhuurd. De rechtbank had vastgesteld dat [appellant] niet de zorg had betracht die van hem verwacht kon worden om de overtreding te voorkomen. De Afdeling bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van verhuurders om te voldoen aan de vergunningseisen voor woningverhuur.

Uitspraak

202501479/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 januari 2025 in zaak nr. 24/6391 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 13 september 2023 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom van maximaal € 5.000,00 gelast om vóór 6 oktober 2023 de onvergunde onzelfstandige bewoning van het pand aan de [locatie] door meer dan twee bewoners te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 16 mei 2024 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 januari 2025 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland, advocaat in Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.V. Benjamin, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] is volgens het college de verhuurder van de woning op het adres [locatie] te Den Haag. Naar aanleiding van een melding heeft de Haagse pandbrigade de woning geïnspecteerd. Na de inspectie van 17 mei 2023 heeft de rapporterende inspecteur een op ambtseed opgemaakt inspectierapport woningonttrekking (hierna: het rapport) opgesteld, waarin het volgende staat. De inspecteur trof drie personen aan in de woning die verklaarden met vier personen op het adres te wonen. De vierde bewoner was op vakantie tijdens de inspectie. De inspecteur trof vier slaapkamers aan in de woning. In de Basis Registratie Personen (hierna: BRP) stonden ten tijde van de inspectie vier personen gelijktijdig ingeschreven op het adres. In het rapport is daarom vastgesteld dat sprake is van het omzetten van een zelfstandige in een onzelfstandige woonruimte aan vier of meer personen zonder de benodigde vergunning. Ook is [appellant] aangemerkt als overtreder, omdat hij elke keer het huurcontract aanpaste als er een bewoner bij kwam.
2.       Het college heeft het inspectierapport van 17 mei 2023 aan het besluit van 13 september 2023 ten grondslag gelegd. In het besluit van 16 mei 2024 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat [appellant] niet in aanmerking komt voor het overgangsrecht zoals vermeld in hoofdstuk 1.5 van de Nota Voorraadbeleid 2020 (hierna: de Nota), omdat uit de BRP historie is gebleken dat dat de woning niet onafgebroken aan drie personen is verhuurd. Het college stelt vast dat de woning alleen bewoond mag worden door een stel, een gezin of maximaal 2 personen, die geen duurzaam gemeenschappelijk huishouden vormen.
Uitspraak van de rechtbank
3.       De rechtbank heeft overwogen dat sprake is van een overtreding. Het college heeft zijn besluiten terecht gebaseerd op het op ambtseed opgemaakte inspectierapport waaruit volgt dat sprake was van onvergunde onzelfstandige bewoning door meer dan drie personen. [appellant] heeft geen tegenbewijs geleverd. Verder heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] overtreder is, omdat hij niet de zorg heeft betracht die in redelijkheid van hem kon worden gevraagd om de overtreding te voorkomen. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij feitelijk toezicht hield op het gebruik van de woning. Ook heeft het college op 4 december 2023, dus ruim na de bekendmaking van het besluit van 13 september 2023, vastgesteld dat de situatie niet was veranderd en dat er op dat moment vier andere personen in de woning woonden. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] geen succesvol beroep kan doen op het overgangsrecht - inhoudende dat de verhuur aan drie bewoners mag worden voortgezet als dit al zo was voor 1 juni 2021 - omdat in dit geval sprake was van vier bewoners. Bovendien heeft [appellant] in de zomer van 2023 de woning tijdelijk aan vier mensen verhuurd, waardoor het overgangsrecht ook daarom niet van toepassing is.
Beoordeling van het hoger beroep
4.       [appellant] stelt tevergeefs dat hij geen overtreder is. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:88, onder 3.2) is degene die het wettelijke voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden als overtreder aan te merken. Dat is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. [appellant] heeft de woning zonder vergunning aan meer dan drie personen verhuurd door de feitelijke handelingen van verhuur te verrichten. Zo heeft hij de huurcontracten met bewoners afgesloten op zijn kantoor en past hij deze aan wanneer er een nieuwe bewoner op het adres komt. Daarnaast hebben de bewoners hem aangemerkt als huurbaas en kennen zij de eigenaar van de woning niet.
5.       De gronden die [appellant] verder aanvoert zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is in overwegingen 5.1 tot en met 5.7 gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen overtuigende redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zouden zijn.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2025
488-1180