202407717/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 november 2024 in zaak nr. 23/4244 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Financiën.
Procesverloop
Bij besluit van 4 november 2022 heeft de minister de aanvraag van [appellante] om haar private schulden over te nemen gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 17 juli 2023 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 november 2024 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 1 december 2025, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. R.A. Dayala, advocaat in Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M. Bouhoud en V.N. Giang, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] is gedupeerde van de toeslagenaffaire. Zij heeft bij de minister een aanvraag voor overname van haar private schulden ingediend. Het gaat om een schuld van € 24.000,00 bij Interbank, schulden van € 23.458,82, € 2.500,00 en € 1.490,49 bij de Rabobank en een schuld van € 1.200,00 bij de Stichting Studiefinanciering Curaçao.
2. De minister heeft op 4 november 2022 besloten om de schuld bij Interbank voor een bedrag van € 2.471,00 over te nemen. Het resterende bedrag van de hoofdsom van de schuld bij Interbank en de schulden bij Rabobank heeft de minister geweigerd over te nemen, omdat de hoofdsommen niet opeisbaar zijn geweest en er geen betalingsachterstanden waren. De schuld bij de Stichting Studiefinanciering Curaçao is ontstaan en opgeëist voor 31 december 2005. Het bezwaar hiertegen heeft de minister op 17 juli 2023 ongegrond verklaard en daarbij ook het beroep op de hardheidsclausule afgewezen.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat de schulden niet voldoen aan de voorwaarden voor overname uit de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: de Wht).
4. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister geen toepassing heeft hoeven geven aan de hardheidsclausule. Volgens haar is niet gebleken van een schrijnende situatie op grond waarvan de schulden moeten worden overgenomen. Uit het ondersteuningsplan van 25 mei 2021 kan worden opgemaakt dat de schuldensituatie van [appellante] stabiel is en niet groter wordt. Ook volgt daaruit dat zij kan rondkomen van het geld dat zij binnenkrijgt en dat zij leeft naar wat zij heeft. Daarnaast volgt de rechtbank de minister dat uit de overgelegde stukken niet volgt dat de medische situatie van [appellante] is verslechterd. Dat zij misschien zal worden afgekeurd naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100% heeft de minister op zichzelf en ook in samenhang met de overige omstandigheden onvoldoende mogen vinden om op grond van de hardheidsclausule de schulden over te nemen.
Oordeel van de Afdeling
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister geen toepassing heeft hoeven geven aan de hardheidsclausule. Daarbij wijst ze erop dat het ondersteuningsplan is achterhaald sinds zij een woning toegewezen heeft gekregen. Daardoor is de schuldenlast verhoogd en leeft zij momenteel onder het bestaansminimum. Verder wijst zij op ernstige gezondheidsklachten die het gevolg zijn van het handelen van de Belastingdienst en die verergeren door de schuldenlast.
5.1. In de Wht is in artikel 9.1, tweede lid, aanhef en onder a, een hardheidsclausule opgenomen, op grond waarvan de minister kan afwijken van artikel 4.1, voor zover de toepassing daarvan gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
5.2. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 2 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1435, kan de hardheidsclausule worden toegepast in bijzondere situaties, waarbij toepassing van de bepaling zelf gelet op de ratio ervan onbillijk uitpakt of wanneer sprake is van schrijnende omstandigheden waardoor toepassing van de wettelijke bepaling achterwege moet blijven. Of het daarbij gaat om een situatie die door de wetgever in algemene zin is of kan zijn voorzien is daarbij niet van doorslaggevend belang. Bij schrijnende omstandigheden kan bijvoorbeeld worden gedacht aan serieuze en structurele financiële nood, aan ernstige medische omstandigheden, of aan andere ontwrichtende persoonlijke omstandigheden. Daarbij gaat het niet zozeer om omstandigheden die zich hebben voorgedaan in de periode waarin de toeslagaffaire zich voltrok en die vanzelfsprekend in veel gevallen schrijnend zijn geweest en tot schade kunnen leiden en ook vaak hebben geleid en waarvoor de herstelmaatregelen uit de Wht beogen een oplossing te bieden. Het moet gaan om actuele omstandigheden die samenhangen met (de gevolgen van) een weigering om de schulden over te nemen of te compenseren. Met het toepassen van de hardheidsclausule wordt een uitzondering gemaakt op de gebruikelijke toepassing van de regel. Dat betekent dat degene die er een beroep op doet, in ieder geval inzichtelijk moet maken waar de bijzonderheid of schrijnendheid in zijn of haar situatie uit bestaat, en dit zo concreet mogelijk dient te onderbouwen. 5.3. Uit de in hoger beroep overgelegde psychiatrische rapportage volgt dat [appellante] te maken heeft medische omstandigheden die het gevolg zijn van een veelheid aan psychosociale stressfactoren. Daarbij heeft de psychiater primair gewezen op de schulden die zijn ontstaan door de onterechte belastingaanslagen, en secundair daaraan, bij wijze van sneeuwbaleffect, onder meer op financiële problemen, een echtscheiding en problemen met (tenminste) één van de kinderen.
5.4. De Afdeling stelt voorop dat vaststaat dat [appellante] een zware tijd meemaakt en dat haar persoonlijke en medische situatie invoelbaar is. Voor toepassing van de hardheidsclausule is, zoals onder 5.2 uiteengezet, in dit geval plaats wanneer deze omstandigheden samenhangen met (de gevolgen van) de weigering om de schulden over te nemen. Uit de psychiatrische rapportage volgt dat de aangevoerde omstandigheden zich hebben voorgedaan in de periode waarin de toeslagenaffaire zich voltrok. Uit de psychiatrische rapportage volgt echter niet dat door de weigering de schulden over te nemen deze medische en persoonlijk ontwrichtende omstandigheden zijn ontstaan, ernstig zijn verergerd of hebben geleid tot serieuze en structurele financiële nood.
5.5. Daarbij komt dat de minister bij zijn beoordeling of zich een serieuze en structurele financiële noodsituatie voordoet, anders dan de rechtbank, terecht niet is uitgegaan van het achterhaalde ondersteuningsplan en bovendien heeft betrokken dat [appellante] een woning toegewezen heeft gekregen. De minister heeft op basis van alle beschikbaar gestelde informatie een inkomsten-uitgavenberekening gemaakt en geconcludeerd dat [appellante] onderaan de streep een bedrag van ongeveer € 500,00 overhoudt voor overige uitgaven. Ook is op zitting komen vast te staan dat zij niet meer is aangewezen op de voedselbank. [appellante] heeft niet concreet met stukken onderbouwd dat deze berekening onjuist is dan wel dat zij door het bedrag dat zij overhoudt in serieuze en structurele financiële nood komt.
5.6. De slotsom is dat de minister in de omstandigheden van [appellante] geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan de hardheidsclausule. De Afdeling merkt nog op dat de minister in de schriftelijke uiteenzetting erop heeft gewezen dat voor schade die het gevolg is van de toeslagenaffaire, de trajecten bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen en de Commissie Werkelijke Schade in het leven zijn geroepen.
5.7. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
7. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Kouidar, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kouidar
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2025
1120