202503384/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend in [woonplaats],
verzoeker,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2025, in zaak nr. 202406070/3/A2.
Procesverloop
Bij uitspraak van 19 februari 2025, in zaak nr. 202406070/3/A2, heeft de Afdeling het verzet van [verzoeker] tegen de uitspraak van de Afdeling van 24 oktober 2024, in zaak nr. 202406070/2/A2, ongegrond verklaard.
[verzoeker] heeft de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek op een zitting behandeld op 27 november 2025, waar [verzoeker] is verschenen.
Overwegingen
1. Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt:
"De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. Bij de beoordeling van een herzieningsverzoek is uitsluitend van belang of feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb zijn gesteld. Het moet dan gaan om nader gebleken feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht en die de verzoeker in de procedure die heeft geleid tot die uitspraak niet naar voren heeft kunnen brengen. Het bijzondere rechtsmiddel van herziening dient er niet toe om het geschil waarover bij uitspraak is beslist opnieuw aan de rechter voor te leggen en biedt een partij niet de mogelijkheid gronden die in een eerdere procedure naar voren zijn of hadden kunnen worden gebracht, opnieuw, dan wel alsnog naar voren te brengen en zo het debat te heropenen, nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Verder geldt dat, wil een verzoek om herziening voor toewijzing in aanmerking komen, aan de in artikel 8:119, eerste lid, onder a, b en c, van de Awb genoemde criteria moet worden voldaan. Deze criteria zijn cumulatief.
3. In de uitspraak waarvan [verzoeker] herziening verzoekt is zijn verzet ongegrond verklaard tegen de uitspraak van de Afdeling van 24 oktober 2024. In deze laatste uitspraak heeft de Afdeling zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het hoger beroep dat [verzoeker] bij haar had ingesteld tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 juli 2024. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [verzoeker] geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Wat [verzoeker] heeft aangevoerd komt neer op een heropening van het debat, omdat hij het niet eens is met de uitspraken van 24 oktober 2024 en 19 februari 2025. Hij meent dat de Afdeling in die uitspraken de feiten niet goed heeft meegewogen. Zoals onder 2 overwogen, kan dat niet leiden tot herziening van de uitspraak.
Het betoog van [verzoeker] dat de uitspraak van 19 februari 2025 niet in het openbaar is uitgesproken, slaagt niet. Op zitting heeft de Afdeling aan [verzoeker] bewijsstukken getoond waaruit blijkt dat de uitspraak in het openbaar is uitgesproken.
De Afdeling merkt nog op dat het geen zin heeft om hierna nog een keer om herziening te vragen, als dat verzoek feitelijk neerkomt op een heropening van het debat en daaraan geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119 Awb ten grondslag zijn gelegd. In dat geval zal een nieuw verzoek van [verzoeker] om herziening van de uitspraak van 19 februari 2025 of van deze uitspraak niet in behandeling worden genomen.
4. Het verzoek om herziening wordt afgewezen.
5. Over het verzoek van [verzoeker] om schadevergoeding overweegt de Afdeling dat omdat het verzoek om herziening wordt afgewezen, de uitspraak van 19 februari 2025 in stand blijft. Omdat zich geen van de in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb genoemde omstandigheden voordoen op grond waarvan een veroordeling tot vergoeding van geleden schade kan worden uitgesproken, moet het verzoek alleen al daarom worden afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijst het verzoek om herziening af;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2025
154-1112