202500229/1/R2.
Datum uitspraak: 24 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend in Alphen (NB), gemeente Alphen-Chaam (hierna samen in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend in Alphen (NB), gemeente Alphen-Chaam,
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], beiden wonend in Alphen (NB), gemeente Alphen-Chaam (hierna samen in enkelvoud: [appellant sub 3]),
4. [appellant sub 4], wonend in Alphen (NB), gemeente Alphen-Chaam,
5. [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B], beiden wonend in Alphen (NB), gemeente Alphen-Chaam,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Alphen-Chaam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 oktober 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Korte Bedde, Alphen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], [appellant sub 3], [appellant sub 4], en [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] beroep ingesteld.
Appellanten hebben gezamenlijk nadere stukken ingediend. Ook [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 1 december 2025, waar zijn verschenen: [appellant sub 4], [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B], [appellant sub 1], vertegenwoordigd door [appellant sub 4], [appellant sub 3A], en de raad, vertegenwoordigd door ing. T.A.B.M. de Kousemaeker en ing. N. van Wanrooij.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 12 december 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het bestemmingsplan maakt de bouw van 24 woningen mogelijk op gronden tussen de Baarleseweg en de Korte Bedde in Alphen. Onderdeel van het bestemmingsplan is een verkeersbestemming die de Korte Bedde met de Baarleseweg verbindt.
Voorheen hadden de gronden in het plangebied de bestemmingen "Bedrijf" en "Tuin-2". De bedrijfsactiviteiten worden beëindigd en de bedrijfsbebouwing zal worden gesloopt om de woningbouw mogelijk te maken.
3. Appellanten wonen allen aan de Korte Bedde in Alphen. Zij verzetten zich met name tegen de verkeersbestemming die de mogelijkheid biedt om de nu nog doodlopende weg Korte Bedde aan te sluiten op de Baarleseweg.
Toetsingskader
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beroepsgronden
De verkeersbestemming
5. Alle appellanten verzetten zich tegen het plan omdat dit het doortrekken van de huidige doodlopende straat Korte Bedde naar de doorgaande weg Baarleseweg mogelijk maakt. Het doortrekken van de Korte Bedde leidt volgens hen tot een veranderde verkeersstroom, afname van de veiligheid en verhoging van de inbraakgevoeligheid. In de toelichting bij het bestemmingsplan "Ruimte voor Ruimte Landerij", dat in 2007 voor de bouw van de woningen van appellanten is vastgesteld, staat dat sprake is van één ontsluitingsweg met een lage verkeersintensiteit. Dit was voor appellanten een reden om aan de Korte Bedde te gaan wonen.
5.1. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Appellanten kunnen er dus geen aanspraak op maken dat de Korte Bedde een doodlopende weg blijft.
De raad heeft deugdelijk gemotiveerd waarom hij ervoor heeft gekozen om een verkeersbestemming toe te kennen die de Korte Bedde met de Baarleseweg verbindt. Het verbinden van de Korte Bedde met de Baarleseweg zorgt voor een evenwichtigere verdeling van verkeer in de wijk, wat de bereikbaarheid en verkeersveiligheid in het algemeen ten goede komt. Voor ongeveer 18 bestaande woningen, waaronder die van appellanten, wordt dit de kortste route naar de Baarleseweg, wat resulteert in 155 motorvoertuigbewegingen per etmaal (mvt/etm), uitgaande van 8,6 mvt/etm per vrijstaande woning. Dit berekende aantal van 155 mvt/etm, is zo gering dat de raad dit niet heeft hoeven weerhouden van het vaststellen van het plan. Daarbij betrekt de Afdeling dat een deel van dit verkeer nu al over de Korte Bedde rijdt.
Het betoog slaagt niet.
Stedenbouwkundige aspecten
6. [appellant sub 3] voert aan dat voor de bouw van zijn woning een aantal specifieke bouwvoorschriften golden, die niet gelden voor de toegelaten woningen. Zo hoeven de nieuwe woningen niet 4 m uit de erfgrens en niet achter een rooilijn te staan. Daarnaast wijkt de hoogte van de toegelaten erfafscheiding af. Dit alles tast de zichtlijnen aan. Op een inrichtingstekening is te zien dat het plan ook bebouwing mogelijk maakt op naastgelegen percelen, waaronder het Hazenbergpad.
[appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] voeren aan dat een aantal woningen niet met de voorgevel naar de weg zijn gericht, zoals bij de bestaande woningen aan de Korte Bedde het geval is, wat de zichtlijnen aantast.
6.1. Voor de bouw van de woningen van appellanten heeft de raad in 2007 het bestemmingsplan "Ruimte voor Ruimte Landerij" vastgesteld. In dit bestemmingsplan zijn een aantal specifieke bouwvoorschriften opgenomen, waaronder de door [appellant sub 3] en [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] genoemde voorschriften.
Voor het voorliggende bestemmingsplan heeft de raad een andere stedenbouwkundige afweging gemaakt. De raad heeft daarover toegelicht dat het bestreden bestemmingsplan ziet op gronden tussen De Landerij en de Baarleseweg in. Daar waar De Landerij direct grenst aan het buitengebied, is bij het bestreden bestemmingsplan sprake van een ligging in een meer bebouwde omgeving. Het plan maakt ook andere typen woningen mogelijk. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de toegelaten bouwmogelijkheden leiden tot een onaanvaardbare verslechtering van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 3] en [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B].
Het betoog dat het plan ook bebouwing op naastgelegen percelen mogelijk maakt mist feitelijke grondslag. Op de verbeelding is te zien dat deze naastgelegen percelen buiten de planbegrenzing vallen.
Het betoog slaagt niet.
Overige beroepsgronden
7. Appellanten hebben ook beroepsgronden aangevoerd over de gevolgde procedure, de naam van het bestemmingsplan, de huisnummering van de nieuwe woningen, een toezegging van de ontwikkelaar, de wijziging van het toegelaten aantal woningen ten opzichte van het ontwerpplan, stikstof, planschade, parkeren en tegenstrijdige passages in de plantoelichting. Zoals op de zitting al op meerdere punten is besproken, geven deze beroepsgronden geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan een gebrek bevat.
Conclusie
8. De beroepen zijn ongegrond.
9. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Boer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2025
745