ECLI:NL:RVS:2025:6344

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2025
Publicatiedatum
24 december 2025
Zaaknummer
202505490/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing toelating pre-master Geneeskunde Radboud Universiteit na bachelor Biomedische Wetenschappen

In deze zaak heeft de Commissie Bijzondere Toelating Geneeskunde van de Radboud Universiteit op 4 juni 2025 het verzoek van [appellant] tot toelating tot de pre-master Geneeskunde afgewezen. [appellant] had zich aangemeld na het afronden van zijn bacheloropleiding Biomedische Wetenschappen aan de Universiteit Maastricht. Ondanks een eerdere mededeling van de Admissions Office dat hij was toegelaten tot de plaatsingsprocedure, heeft de toelatingscommissie besloten om hem niet toe te laten. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat er slechts 25 plaatsen beschikbaar waren en dat andere kandidaten een (voor)opleiding hadden die beter aansloot op de master Geneeskunde.

Na de afwijzing heeft [appellant] administratief beroep ingesteld bij het College van Beroep voor de Examens (CBE) van de Radboud Universiteit, dat op 22 september 2025 het beroep ongegrond verklaarde. [appellant] heeft vervolgens beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tijdens de zitting op 2 december 2025, waar zowel [appellant] als het CBE vertegenwoordigd waren, heeft [appellant] betoogd dat hij valse hoop was gegeven en dat zijn cv, motivatiebrief en cijferlijst niet goed waren beoordeeld. Het CBE heeft echter toegelicht dat de toelatingscommissie deze documenten wel degelijk had betrokken bij de beoordeling.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geconcludeerd dat de beslissing van de toelatingscommissie niet onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat het CBE terecht geen aanleiding heeft gezien om de beslissing te herzien. Het beroep van [appellant] is ongegrond verklaard, en het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Raad van State op 24 december 2025.

Uitspraak

202505490/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
en
het College van Beroep voor de Examens van de Radboud Universiteit (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 4 juni 2025 heeft de Commissie Bijzondere Toelating Geneeskunde van de Radboud Universiteit (hierna: de toelatingscommissie) het verzoek van [appellant] tot toelating tot de pre-master Geneeskunde afgewezen.
Bij beslissing van 22 september 2025 heeft het CBE het daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 2 december 2025, waar [appellant], per videoverbinding bijgestaan door zijn oom mr. I. Akdeniz, en het CBE, per videoverbinding vertegenwoordigd door mr. F.A. van Zomeren, vergezeld door drs. R. Goorden, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft na het afronden van de bacheloropleiding Biomedische Wetenschappen aan de Universiteit Maastricht zich aangemeld voor de pre-master Geneeskunde aan de Radboud Universiteit. Bij e-mail van 28 januari 2025 heeft de Admissions Office van de faculteit der Medische Wetenschappen aan [appellant] meegedeeld dat hij is toegelaten tot de plaatsingsprocedure. Vervolgens is het dossier van [appellant] beoordeeld door de toelatingscommissie. De toelatingscommissie heeft besloten om het verzoek van [appellant] tot toelating tot de pre-master Geneeskunde af te wijzen, omdat slechts 25 studenten tot de pre-master kunnen worden toegelaten en er zich veel andere studenten hebben aangemeld van wie de (voor)opleiding beter aansluit op de masteropleiding Geneeskunde aan de Radboud Universiteit dan de door [appellant] gevolgde (voor)opleiding.
Beroep en de beoordeling daarvan
2.       [appellant] betoogt dat hem valse hoop is gegeven. Volgens [appellant] wist de toelatingscommissie namelijk al op voorhand dat hij niet zou worden toegelaten tot de pre-master, omdat hij zijn bachelordiploma niet heeft behaald aan de Radboud Universiteit. Ook heeft de toelatingscommissie ten onrechte zijn cv, motivatiebrief en cijferlijst niet bij de beoordeling betrokken. Verder heeft de toelatingscommissie geen antwoord gegeven op de door hem gestelde vragen, zoals of er in de afgelopen jaren studenten met een vooropleiding aan een andere universiteit zijn aangenomen en of de bachelor Biomedische Wetenschappen aan de Radboud Universiteit daadwerkelijk het beste aansluit op de pre-master.
2.1.    Het CBE heeft op de zitting toegelicht dat de toelatingscommissie er grote waarde aan hecht of een student zijn bachelor of master Biomedische Wetenschappen aan de Radboud Universiteit heeft behaald omdat de basiskennis en de ervaring met een bepaalde onderwijsvorm van die student goed aansluit op de pre-master. Dit betekent evenwel niet dat een student met een (voor)opleiding aan een andere universiteit geen kans maakt om te worden toegelaten tot de pre-master. De toelatingscommissie kijkt namelijk niet alleen naar de (voor)opleiding, maar ook naar het cv, de motivatiebrief en de cijferlijst van de betreffende student. Op de zitting heeft het CBE toegelicht dat de toelatingscommissie het cv, de motivatiebrief en de cijferlijst van [appellant] bij de beoordeling heeft betrokken. De Afdeling volgt daarom het oordeel van het CBE dat de beslissing van de toelatingscommissie niet onzorgvuldig tot stand is gekomen. Voor het niet beantwoorden van de door [appellant] tijdens het schikkingsgesprek gestelde vragen heeft de toelatingscommissie excuses aangeboden. Op deze vragen is in administratief beroep door de toelatingscommissie alsnog een antwoord gegeven. Het CBE heeft hierin terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de beslissing van de toelatingscommissie geen stand kan houden.
Conclusie
3.       Het beroep is ongegrond.
4.       Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. V.V. Essenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2025
284-1160