202407004/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 oktober 2024 in zaak nr. 23/7867 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2022 heeft de RDW de tenaamstelling van het voertuig van [appellante] vervallen verklaard.
Bij besluit van 20 oktober 2023 heeft de RDW het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 14 december 2022 in stand gelaten, onder verbetering en aanvulling van de motivering.
Bij uitspraak van 10 oktober 2024 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 6 oktober 2025, waar [appellante], bijgestaan door mr. J.F. van Duin, advocaat in Ridderkerk, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. H. Venhuizen en mr. M.C.J. IJsseldijk, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
2. [appellante] heeft in 2018 een Mercedes Benz 300 GD uit 1981 met kenteken [..-…-.] gekocht. Niet in geschil is dat op het kentekenbewijs het voertuigidentificatienummer (hierna: VIN) [VIN 1449] vermeld staat.
3. In oktober 2022 heeft de politie de auto onderzocht en in beslag genomen. In het door het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit opgestelde rapport van 13 december 2022 is vermeld dat het chassis de nodige bewerkingen heeft gehad, waardoor niet met zekerheid is vast te stellen of dit afkomstig is van een auto uit 1981. De overige onderdelen van de auto zijn afkomstig van een Mercedes G320 CDI uit 2009 met kenteken [.-…-..] en [VIN 0504].
Besluitvorming
4. De RDW heeft aan het besluit van 20 oktober 2023 ten grondslag gelegd dat uit het rapport van het identiteitsonderzoek van de auto is gebleken dat het aangetroffen VIN 0504 niet overeenkomt met het VIN 1449 dat hoort bij het kenteken [..-...-.]. Alle onderdelen van de auto, op het kale chassis na, zijn afkomstig van een auto uit 2009. In het onderzoek is vastgesteld dat het chassis de nodige bewerkingen heeft gehad, waardoor niet met zekerheid is vast te stellen of dat inderdaad het chassis is van een voertuig uit 1981. Voor het kenteken [..-...-.] is het VIN 1449 opgenomen op het kentekenbewijs en in het kentekenregister. De auto kan daarom niet worden geïdentificeerd als de auto waarvoor het kentekenbewijs is afgegeven. Gevolg daarvan is dat [appellante] is opgehouden eigenaar, bezitter of houder van het voertuig te zijn. Op grond van artikel 51a, derde lid, aanhef en onder f, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) gelezen in samenhang met artikel 40b, vierde lid, aanhef en onder a, van het Kentekenreglement heeft de RDW de tenaamstelling van het voertuig vervallen verklaard.
Verder heeft de RDW aan het besluit ten grondslag gelegd dat het beroep van [appellante] op het evenredigheidsbeginsel niet slaagt. De RDW hanteert, ondanks de discretionaire bevoegdheid tot het vervallen verklaren, de vaste gedragslijn om bij het ontbreken van een VIN, dan wel als voor een auto een afwijkend VIN is vastgesteld ten opzichte van het VIN waarvoor het kenteken is opgegeven, zonder nadere belangenafweging de tenaamstelling te laten vervallen.
De aangevallen uitspraak
5. De rechtbank heeft geoordeeld dat de RDW zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat, nu het in het voertuig aangetroffen VIN niet overeenkomt met het VIN dat hoort bij het kentekenbewijs, geen VIN voor het voertuig kan worden vastgesteld en het voertuig dus niet kan worden geïdentificeerd. De RDW heeft hieraan volgens de rechtbank terecht het gevolg verbonden dat [appellante] hierdoor niet langer kan worden beschouwd als eigenaar van het voertuig waarvoor het kentekenbewijs is afgegeven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de RDW de naamstelling vervallen mogen verklaren. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat de RDW aan de belangen van [appellante] een minder zwaar gewicht heeft mogen toekennen dan aan het algemeen belang dat de RDW dient met het goed functioneren van het kentekenregister.
Het hoger beroep
6. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen VIN kan worden vastgesteld en daardoor de identiteit van het voertuig niet kan worden vastgesteld. Hij voert daartoe aan dat zijn auto een samengesteld voertuig is en dat van de drie hoofdonderdelen van het voertuig de identiteit kan worden vastgesteld. Het chassis dateert uit 1981 en heeft een VIN eindigend op 1449. De andere twee hoofdonderdelen komen van een voertuig uit 2009 met een VIN eindigend op 0504.
6.1. Op grond van artikel 36, vijfde lid, van de WVW 1994 moet een motorrijtuig overeenkomen met de gegevens in het voor het betrokken voertuig gegeven kentekenbewijs en met de gegevens die over het voertuig zijn opgenomen in het kentekenregister. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, dient het VIN niet ter identificatie van de verschillende onderdelen, maar van het voertuig als geheel. Dat voor individuele onderdelen wel een VIN kan worden vastgesteld, zoals [appellante] meent en ter zitting verder heeft toegelicht - en door de RDW ten aanzien van het chassis is bestreden -, is dan ook niet van belang.
Niet in geschil is dat op het kentekenbewijs en in het kentekenregister bij het kenteken [..-...-.] het VIN 1449 is vermeld. Daargelaten of het VIN 1449 op het chassis in het voertuig is aangetroffen, is niet in geschil dat bij het identificatieonderzoek op twee hoofdonderdelen van het voertuig, namelijk de aandrijflijn en de carrosserie, het VIN 0504 is aangetroffen. De RDW heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het VIN op de carrosserie en de aandrijflijn niet overeenkomt met het VIN dat voor het voertuig is opgenomen in het kentekenbewijs en het kentekenregister en dat daarom, gelet op artikel 5, vijfde lid, van Bijlage I bij de Regeling voertuigen, geen VIN voor het voertuig als geheel kan worden vastgesteld.
De rechtbank heeft verder terecht geoordeeld dat de vraag of de auto van [appellante] een samengesteld voertuig is waaraan de RDW een VIN kan toekennen, buiten de omvang van deze procedure over het vervallen verklaren van de tenaamstelling valt. Wat [appellante] op de zitting naar voren heeft gebracht over het alsnog verenigen van hoofdonderdelen met hetzelfde VIN, met als doel om alsnog een tenaamstelling van de RDW te krijgen, kan in dit verband ook niet aan de orde komen omdat een procedure met betrekking tot de registratie van een samengesteld voertuig losstaat van deze procedure.
7. De grond die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd over de belangenafweging die de RDW heeft verricht, is zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die grond ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 8.2 tot en met 8.4 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daaraan nog toe dat zij zich bewust is van de negatieve gevolgen die de vervallenverklaring voor [appellante] heeft. Zij is evenwel, gelet op de belangen die de RDW met zijn besluit dient, van oordeel dat het besluit niet onevenredig is. In beroep en in zijn schriftelijke uiteenzetting heeft de RDW toegelicht dat het handhaven van de tenaamstelling niet alleen zou leiden tot onzuiverheid van het kentekenregister, maar ook nadelige gevolgen voor [appellante] zou hebben. Bij een politiecontrole zou hij het risico lopen dat het voertuig in beslag wordt genomen. Verder zou hij motorrijtuigenbelasting moeten betalen voor een kenteken waarvan de relatie met het voertuig er niet is. Daarnaast is het niet mogelijk om een algemene periodieke keuring (apk) te laten verrichten of het voertuig te laten verzekeren. Gelet hierop hanteert de RDW de vaste gedragslijn om de tenaamstelling te laten vervallen in gevallen waarin een ander VIN wordt aangetroffen dan het VIN waarvoor het kenteken is geregistreerd. De Afdeling ziet onvoldoende aanknopingspunten dat de RDW in dit geval had moeten afwijken van zijn vaste gedragslijn. Zij is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de RDW de tenaamstelling vervallen heeft mogen verklaren.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
9. De RDW hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2025
284/705-1175
BIJLAGE
WETTELIJK KADER
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 1
[…]
3. Degene aan wie een kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig of een aanhangwagen wordt, tenzij anders blijkt, voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet beschouwd als eigenaar of houder van dat motorrijtuig of die aanhangwagen.
[…]
Artikel 36
[…]
5. Motorrijtuigen en aanhangwagens dienen overeen te komen met de gegevens in het voor het betrokken voertuig afgegeven kentekenbewijs en met de gegevens die omtrent het voertuig zijn opgenomen in het kentekenregister, tenzij krachtens artikel 71 een bepaalde afwijking van die gegevens is toegestaan.
[…]
Artikel 51a
[…]
3. Onverminderd het eerste en tweede lid, kan een tenaamstelling vervallen worden verklaard:
[…]
f. in andere bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen gevallen.
Kentekenreglement
Artikel 40b
[…]
4. De Dienst Wegverkeer kan een tenaamstelling vervallen verklaren indien naar oordeel van deze dienst blijkt dat:
a. degene op wiens naam het voertuig is ingeschreven opgehouden is eigenaar, bezitter of houder van het voertuig te zijn;
[…]
Bijlage I bij de Regeling voertuigen
Artikel 5
[…]
5. Indien naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer een voertuigidentificatienummer niet is vast te stellen, wordt geen voertuigidentificatienummer door deze dienst toegekend.
[…]