ECLI:NL:RVS:2025:6371

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2025
Publicatiedatum
24 december 2025
Zaaknummer
202403673/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Bloemhof 2023 en de belangen van huurders in de Bloemenbuurt

Op 24 december 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "Bloemhof 2023" dat op 23 april 2024 door de raad van de gemeente Enkhuizen is vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van 96 sociale huurwoningen ter vervanging van 74 verouderde woningen in de Bloemenbuurt. De huurdersvereniging en twee appellanten, beiden huurders van de te slopen woningen, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De huurdersvereniging stelt dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de huurders en dat er geen adequate participatie heeft plaatsgevonden. De Afdeling heeft de zaak behandeld op 28 november 2025, waarbij de huurdersvereniging werd vertegenwoordigd door mr. E.J. Woud, en de appellanten door mr. M.B. de Jong. De raad werd vertegenwoordigd door mr. M.C. Jonkman, mr. W. van Houten en M.H.B. Groefsema. De Afdeling oordeelde dat de huurdersvereniging en de appellanten belanghebbenden zijn bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. De Afdeling concludeerde dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening en dat de belangen van de huurders voldoende zijn gewaarborgd. De beroepen zijn ongegrond verklaard en de raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202403673/1/R1.
Datum uitspraak: 24 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       Huurdersvereniging De Bloemenbuurt, gevestigd in Enkhuizen,
2.       [appellant A] en [appellant B], beiden wonend in Enkhuizen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Enkhuizen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Bloemhof 2023" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de huurdersvereniging en [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Stichting Woondiensten Enkhuizen (hierna: WDE) heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De huurdersvereniging heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 28 november 2025, waar de huurdersvereniging, vertegenwoordigd door mr. E.J. Woud, advocaat in Hoorn, [appellant A] en [appellant B], beiden bijgestaan door mr. M.B. de Jong, rechtsbijstandverlener in Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.C. Jonkman, mr. W. van Houten en M.H.B. Groefsema, zijn verschenen. Verder is daar WDE, vertegenwoordigd door mr. J.J. de Boer, advocaat in Hoorn, en [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 14 december 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het bestemmingsplan voorziet op de noordelijke delen van de Asterstraat, Begoniastraat, Goudsbloemstraat en Violenstraat van de Bloemenbuurt in de ontwikkeling van een woningbouwplan met 96 sociale huurwoningen ter vervanging van 74 sociale huurwoningen (fase 2, 3 en 4). De woningen zijn verouderd en de bewoners ondervinden wateroverlast. [appellant A] en [appellant B] wonen in een van de te slopen woningen. De huurdersvereniging behartigt de belangen van huurders in de Bloemenbuurt. Op de zitting is verduidelijkt dat, voor zover in het beroepschrift van de huurdersvereniging ook de namen van twee natuurlijke personen zijn vermeld, dezen alleen hebben ondertekend als bestuursleden van de vereniging. WDE is de eigenaar van de gronden en ontwikkelaar van de woningen.
Toetsingskader
3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Belanghebbendheid
4.       De raad en WDE stellen zich op het standpunt dat de huurdersvereniging geen belang heeft bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. De huurdersvereniging heeft tot doel het behartigen van de belangen van huurders in het kader van de Wet op het overleg huurders verhuurder (hierna: Wohv). Zij heeft volgens de raad en WDE niet als statutaire doelstelling het opkomen voor de collectieve belangen van huurders bij een besluit van de raad tot vaststelling van een bestemmingsplan.
WDE betoogt verder dat [appellant A] en [appellant B] geen belanghebbenden zijn bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Zij hebben volgens WDE geen actueel en rechtstreeks belang omdat niet duidelijk is of zij in een van de nieuwe woningen gaan wonen.
4.1.    In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
In artikel 1:2, derde lid, van de Awb is bepaald dat ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
4.2.    De huurdersvereniging, [appellant A] en [appellant B] hebben geen zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan naar voren gebracht.
Blijkens de statuten is de doelstelling van de huurdersvereniging als volgt: "met de Wohv als leidraad beschouwende, het behartigen van de belangen van de huurders van sociale huurwoningen in het werkgebied van de stichting: Stichting Woondiensten Enkhuizen, gevestigd te Enkhuizen, welke belangenbehartiging betrekking heeft op zowel de woningen, het welzijn van de huurders evenals de woon- en leefomgeving van de huurders, alsmede het waarborgen of doen waarborgen van de rechtspositie van de huurders in de betrokken buurten, in de ruimste zin des woords." Deze doelstelling beperkt zich naar het oordeel van de Afdeling niet tot alleen het overleg met de verhuurder. De huurdersvereniging behartigt ook de belangen van de huurders zelf. Zo leidt het bestemmingsplan tot een wijziging van hun woon- en leefomgeving. Het daarvoor opkomen valt binnen de statutaire doelstelling van de huurdersvereniging.
[appellant A] en [appellant B] wonen momenteel in een te slopen woning in het plangebied. Alleen al dit gegeven maakt dat zij belanghebbenden zijn bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.
De conclusie is dat de huurdersvereniging, [appellant A] en [appellant B] belanghebbenden zijn als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb bij het besluit van de raad tot vaststelling van het bestemmingsplan. De betogen van de raad en WDE slagen niet.
Intrekking beroepsgrond
5.       De huurdersvereniging heeft op de zitting de beroepsgrond over het stikstofonderzoek ingetrokken.
Chw
6.       Ingevolge artikel 1.6a van de Chw kunnen na afloop van de beroepstermijn geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Voor zover [appellant A] en [appellant B] op de zitting nieuwe beroepsgronden naar voren hebben gebracht, zoals die over de rol van de ontwikkelaar en diens naam en rechtspersoonlijkheid, blijven deze buiten bespreking.
Belangenverstrengeling
7.       [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat sprake is van een mogelijke belangenverstrengeling. Er is gebruikgemaakt van een niet onafhankelijk rapport van expert mr. De Zeeuw. De voorzitter van de Raad van Commissarissen van WDE, [naam voorzitter], zit samen met mr. De Zeeuw in de Raad van Commissarissen van een andere corporatie.
7.1.    Wat [appellant A] en [appellant B] aanvoeren, heeft betrekking op de besluitvorming binnen WDE. Dit richt zich niet op het besluit van de raad om het bestemmingsplan vast te stellen. Al daarom kan niet worden geoordeeld dat de raad het bestemmingsplan in strijd met het verbod op vooringenomenheid in artikel 2:4 van de Awb heeft vastgesteld.
Het betoog slaagt niet.
Participatie
8.       De huurdersvereniging betoogt dat de raad vanaf het begin van de planvorming is voorbijgegaan aan de belangen van de huurders. Aan participatie is geen invulling gegeven. Daarbij komt dat WDE de huurdersvereniging niet als gesprekspartner heeft erkend en de raad deze handelwijze heeft gedekt. WDE heeft het besluit om over te gaan tot sloop van de woningen genomen in strijd met de Wohv. Het plan is volgens de huurdersvereniging maatschappelijk niet uitvoerbaar.
[appellant A] en [appellant B] voeren aan dat de inspraakverordening ten onrechte niet is gevolgd bij de participatie. De publicaties zijn onduidelijk en op een verkeerd moment bekendgemaakt. Inloopbijeenkomsten zijn niet gehouden. Er heeft ten onrechte geen draagvlakmeting plaatsgevonden. In de plantoelichting staat dat er participatie heeft plaatsgevonden, maar dat is feitelijk niet het geval geweest, zo stellen [appellant A] en [appellant B].
8.1.    In paragraaf 7.2.1 van de plantoelichting is de raad ingegaan op de communicatie en participatie van het voortraject. In het stedenbouwkundig plan (bijlage 1 bij de plantoelichting) is hiervan uitgebreider verslag gedaan en in bijlage 14 bij de plantoelichting is de tijdlijn in een tabel weergegeven. Welwonen, een samenwerkingsverband van WDE en Welzijnswerk Enkhuizen, heeft samen met Sacon, de opsteller van het stedenbouwkundig plan, het participatieproces gevoerd. Voor de wijkvernieuwing is in 2017 begonnen met verkenningen. Er zijn toen wijkwandelingen met buurtbewoners en een terugkomdag geweest. Begin 2018 zijn een inloopbijeenkomst en persoonlijke gesprekken gehouden. De participatiebijeenkomsten hebben op 6 februari 2018 en 13 maart 2018 plaatsgevonden. Daarna heeft berichtgeving via nieuwsbrieven plaatsgevonden. Er is een klankbordgroep ingesteld en er is een woonwensenonderzoek gedaan. Daarna zijn er nog nieuwsbrieven verstuurd en op 25 mei 2023 heeft een bewonersbijeenkomst plaatsgevonden. Met degenen die daar behoefte aan hadden, zijn persoonlijke gesprekken gevoerd. In juni 2023 is een nieuwsbrief verzonden over de raadsvergadering van 27 juni 2023 waar de raad met de wijkvernieuwing heeft ingestemd.
8.2.    Een deel van wat hiervoor is vermeld, heeft plaatsgevonden onder de werking van de Wohv. Niettemin valt dit ook aan te merken als het participatieproces ter voorbereiding van de benodigde bestemmingsplanwijziging. Naar het oordeel van de Afdeling is toereikend invulling gegeven aan het participatieproces. Dat de informatievoorziening onduidelijk is geweest, kan de Afdeling niet uit de stukken opmaken. Daaruit volgt dat een groot aantal buurtbewoners aan diverse stappen in het proces heeft deelgenomen. 75% van de bewoners zou voorstander van sloop/nieuwbouw zijn. Dat niet met alle bewoners overeenstemming is bereikt over de planvorming, betekent niet dat het participatieproces ondeugdelijk is geweest. Omdat, ten slotte, de gemeentelijke inspraakverordening niet op de voorbereiding van een ruimtelijk plan van toepassing is, gaat de Afdeling op wat [appellant A] en [appellant B] daarover naar voren hebben gebracht, niet in.
De betogen slagen niet.
Keuze voor sloop/nieuwbouw
9.       De huurdersvereniging, [appellant A] en [appellant B] betogen dat de redenen die voor sloop en nieuwbouw zijn gegeven, niet juist zijn. In het aangrenzende deel van de Bloemenbuurt, waar woningen uit dezelfde periode staan, is sloop/nieuwbouw niet nodig. Die woningen voldoen kennelijk wel aan de eisen van deze tijd. Wateroverlast komt ook daar voor en is kennelijk geen belemmering voor renovatie. De te slopen woningen zijn in 2010 en 2012 nog gerenoveerd. Het plan is strijdig met de Woonvisie Enkhuizen 2014 waarin de focus op verduurzaming en het geschikt maken voor senioren ligt. Uit onderzoek en een notitie van prof. A. Thomsen blijkt dat renovatie duurzamer is dan nieuwbouw, terwijl de energiezuinigheid daar ook niet voor onderdoet. De raad is eraan voorbijgegaan dat sloop en nieuwbouw tot schadelijke afvalstromen en emissies leiden. Duurzaamheid kan ook met renovatie worden behaald. Ten onrechte worden betaalbare eengezinswoningen gesloopt voor de bouw van kleine en dure appartementen. De huurdersvereniging betwijfelt de noodzaak voor dergelijke woningen. In die behoefte kan ook met behoud van de woningen worden voorzien.
9.1.    Het gaat in deze procedure om het besluit van de raad om een bestemmingsplan voor het plangebied vast te stellen. Onder 3 staat hoe de Afdeling zo’n besluit toetst. Ook op de zitting is dit aan de orde gekomen. Het gaat in deze procedure niet om de beslissing van WDE om woningen in het plangebied te slopen en in de plaats daarvan nieuwbouw op te richten. Voor sloop van woningen is geen nieuw bestemmingsplan nodig. Het voorgaande plan stond daar immers ook al niet aan in de weg. De beweegredenen die WDE heeft voor sloop en de afvalstroom die daarvan het gevolg is, kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Dat het volgens de huurdersvereniging, [appellant A] en [appellant B] tegenstrijdig is dat WDE nabijgelegen andere woningen in haar woningbezit wil renoveren, is dan ook geen aspect dat kan afdoen aan het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Sloop en renovatie zijn uitvoeringsaspecten. De vraag die voorligt is of de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening tot vaststelling van het bestemmingsplan voor het plangebied heeft kunnen komen. Daarvoor zijn stedenbouwkundige aspecten van belang. Met het bestemmingsplan is, mede door de situering van de voorziene bouwvlakken, voorzien in een andere stedenbouwkundige opzet van dit deel van de Bloemenbuurt. Met deze opzet worden meer woningen en woningtypen mogelijk gemaakt dan tot dusver aanwezig. Daaraan is volgens de raad grote behoefte en dit draagt tegelijk bij aan de woningdoorstroming in Enkhuizen. De nieuwe woningen kunnen volledig overeenkomstig de huidige normen inzake klimaat, ventilatie, duurzaamheid en dergelijke worden gebouwd. Gelet daarop en gegeven de noodzaak van sloop van de verouderde woningen, de wens te komen tot een uitbreiding van het aantal woningen en woningtypen voor verschillende doelgroepen, waaronder levensloopbestendige woningen voor ouderen en woningen voor kleine huishoudens, en de wens voor een verbetering van de openbare ruimte en een oplossing voor de huidige parkeerproblematiek, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling kunnen kiezen voor een andere stedenbouwkundige invulling van dit deel van de Bloemenbuurt.
De betogen slagen niet.
Plangrens
10.     De huurdersvereniging betoogt dat de plangrens arbitrair is. De raad heeft hiervoor geen goede toelichting gegeven. Sommige woningen in de buurt worden gerenoveerd en andere worden gesloopt, ook als het woningen zijn die eerder al zijn gerenoveerd.
10.1.  De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte is echter niet zo groot dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Gelet op wat de huurdersvereniging heeft aangevoerd, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing een goede ruimtelijke ordening dient. De planbegrenzing is gebaseerd op het voor de wijkvernieuwing benodigde planologische kader. Het betreft hier de fases 2, 3 en 4 van de wijkvernieuwing. De plangrens doorsnijdt geen bouwblokken. Daarmee heeft de raad de ligging van de plangrens voldoende toegelicht. Dat de wijkvernieuwing en sloop niet nodig zouden zijn, zo begrijpt de Afdeling de huurdersvereniging, is geen argument dat afdoet aan de gekozen plangrens. Zie ook wat de Afdeling daarover onder 9.1 heeft overwogen.
Het betoog slaagt niet.
Verhuisdwang en schade
11.     De huurdersvereniging betoogt dat de ongewilde verhuisdwang leidt tot emotionele en sociale schade en een aantasting van mensenrechten.   [appellant A] en [appellant B] ervaren de gedwongen verhuizing als een ernstige bedreiging voor hun bestaanszekerheid. De raad heeft dat volgens hen niet onderkend.
11.1.  Zoals de Afdeling onder 9.1 al heeft overwogen, gaat het bij wat de huurdersvereniging, [appellant A] en [appellant B] aanvoeren om een beslissing van WDE om de woningen te slopen. Sloop van de woningen is niet iets dat rechtstreeks uit het bestemmingsplan voortvloeit. Het plan verplicht daar ook niet toe. Het is WDE die de beslissing om te komen tot nieuwbouw heeft genomen. De raad heeft de afweging gemaakt dat nieuwbouw hier uit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is, zoals dat door WDE is beoogd. Daarvoor moeten de opzet en de stedenbouwkundige inrichting van het plangebied wel aangepast worden. De raad heeft de keuze voor deze invulling van het plangebied ook gemotiveerd. Dat kan de Afdeling beoordelen. De gestelde verhuisdwang en schade zijn geen direct gevolg van het besluit om het bestemmingsplan vast te stellen. Dit zijn uitvoeringsaspecten die, hoewel deze door [appellant A] en [appellant B] als ingrijpend worden ervaren, in deze procedure niet aan de orde kunnen komen. De huurdersvereniging, [appellant A] en [appellant B] kunnen dit aan WDE voorleggen.
De betogen slagen niet.
Cultuurhistorische waarde, stedenbouwkundige samenhang en bouwhoogte
12.     De huurdersvereniging, [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat de huidige bebouwing cultuurhistorische waarde heeft. Het betreft een eerste naoorlogse wederopbouwwijk. Op de sloop daarvan is in de plantoelichting niet ingegaan. De nieuwbouw houdt onvoldoende rekening met de bestaande bebouwing en de karakteristiek van de wijk. De woningen vormen een ensemble met de Westfriese Omringdijk. Dat is een provinciaal monument. Op de omstandigheid dat de nieuwe appartementen nabij die dijk afbreuk doen aan die ensemblewaarde is ten onrechte niet ingegaan.
De huurdersvereniging betoogt verder dat de stedenbouwkundige samenhang met de bestaande buurt niet in de planregels is geborgd. Vooral de bebouwing die met de bestemming "Wonen - 2" nabij de dijk kan komen, wijkt in hoogte, vorm en bouwvlak sterk af van de bestaande woningen. Het mogelijk maken van de woningen met de bestemming "Wonen - 1" kan ook onder het tot dusver geldende bestemmingsplan "Noord/Oude Gouw 2008" plaatsvinden. Daarvoor had het voorliggende bestemmingsplan niet vastgesteld hoeven worden. Verder is de bouwhoogte van 11 m voor "Wonen - 1" te hoog. Volgens de huurdersvereniging had volstaan kunnen worden met 9 m. Verder is de met artikel 5.2.2, aanhef en onder g, van de planregels bedoelde afwijking van de bouwhoogte niet verifieerbaar, zo voert de huurdersvereniging aan.
12.1.  In paragraaf 5.9.3 van de plantoelichting is de raad ingegaan op de cultuurhistorie in relatie tot de woningbouwontwikkeling. Afgezien van de Westfriese Omringdijk, die voor een deel binnen het plangebied ligt, zijn er in het plangebied geen monumenten of beeldbepalende objecten aanwezig. De woonbebouwing zelf heeft geen beschermde cultuurhistorische waarde. Ook ligt het plangebied niet binnen een beschermd stads- of dorpsgebied en heeft het, afgezien van de dijk, als zodanig geen wettelijke bescherming. De raad wijst er in de toelichting wel op dat de stedenbouwkundige en architectonische samenhang wordt gezien als belangrijke cultuurhistorische kwaliteit van het gebied. Het bewaken van de samenhang is een belangrijk uitgangspunt bij de planvorming. Mede met het oog daarop is een stedenbouwkundig plan opgesteld, waarmee deze samenhang wordt bewaakt. Hoewel het bestemmingsplan door een andere indeling van wegen en bouwvlakken tot een wijziging van de huidige structuur van dit deel van de Bloemenbuurt leidt, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt kunnen stellen dat ook daarmee het behoud van de stedenbouwkundige en architectonische samenhang met de gehele buurt toereikend is geborgd. In de verbeelding is het behoud van de hoofdstructuur van de Bloemenbuurt neergelegd. De bestaande noord-zuid verlopende wegen, zijnde de structuurdragers van de wijk, blijven eindigen in de groenzone langs de Westfriese Omringdijk. De woningen mogen alleen als rijwoningen of gestapelde woningen worden gebouwd. Voor hun standpunt dat de woningen een beschermd ensemble vormen met de Westfriese Omringdijk, hebben de huurdersvereniging, [appellant A] en [appellant B] geen onderbouwing gegeven. De nieuwbouw is gepositioneerd buiten de dijk zodat daarmee geen aantasting van de beschermde waarde plaatsvindt. Dat vanaf de dijk zicht zal zijn op de appartementen en vanuit de appartementen op de dijk, maakt niet dat daarmee de beschermde status van de dijk wordt aangetast. Niet is gebleken dat de provinciale bescherming zich tegen de in het plan neergelegde woningbouw verzet. Bovendien blijft door de bestemming "Groen" en de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - dijk" de groene inrichting van de dijk behouden.
De nieuwe stedenbouwkundige opzet van dit deel van de Bloemenbuurt past niet binnen het tot dusver geldende bestemmingsplan "Noord/Oude Gouw 2008". Voor zover het gaat om de aansluiting op het zuidelijk daarvan gelegen deel van de Bloemenbuurt, volgt uit de ligging van de plandelen voor wonen en de indeling van de straten dat de nieuwe opzet daarop aansluit. De woningen daar mogen een bouwhoogte hebben van 10 m. De nu toegekende hoogte van 11 m voor de plandelen "Wonen - 1" sluit daarbij aan. Die keuze acht de Afdeling niet onredelijk. Dat is een gebruikelijke bouwhoogte voor rijwoningen en deze hoogte maakt de bouw van woningen met een passend wooncomfort mogelijk. De meer noordelijk voorziene gestapelde woningen op de plandelen "Wonen - 2" krijgen een bouwhoogte van maximaal 15 m. Dit betekent dat de bouwhoogte in de richting van de dijk oploopt. Dat dit uit ruimtelijk oogpunt of anderszins niet aanvaardbaar is, heeft de huurdersvereniging niet aannemelijk gemaakt.
Ingevolge artikel 5.2.2, aanhef en onder g, van de planregels, is in afwijking van het gestelde onder e en f ter plaatse van de aanduiding "maximum bouwhoogte (m)" tevens bebouwing toegestaan waarbij enkel de ter plaatse van de aanduiding aangegeven maximale bouwhoogte geldt. Deze aanduiding is met een bouwhoogte van 11 m toegekend aan gronden aan de noordzijde van het oostelijk voorziene bestemmingsvlak "Wonen - 1". Die aanduiding heeft tot gevolg dat daar geen goothoogte van 7 m geldt, maar alleen een bouwhoogte van 11 m. De Afdeling acht die regeling duidelijk. Dat dit stedenbouwkundig niet aanvaardbaar is, heeft de huurdersvereniging niet gesteld.
De betogen slagen niet.
Parkeersituatie en verkeersgeneratie
13.     De huurdersvereniging betoogt dat de nu al hoge parkeerdruk door het bestemmingsplan onaanvaardbaar zal toenemen. Er is gerekend met een te lage parkeernorm. Openbaar vervoer is alleen op grote afstand bereikbaar. Voor zover woningen worden vervangen door appartementen en de oude bewoners daarnaar terugkeren, zal de parkeernorm voor eengezinswoningen moeten worden aangehouden. Een en ander heeft ook tot gevolg dat de verkeersgeneratie in de nieuwe situatie te laag is bepaald.
13.1.  De raad moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan nagaan wat de parkeerbehoefte is die de voorziene ontwikkeling genereert, en bezien of in die parkeerbehoefte kan worden voorzien. Voor de parkeersituatie gaat het om de vergelijking van de oude situatie met die onder het bestemmingsplan. Dat deels gerekend moet worden met de parkeernorm voor eengezinswoningen, daar waar appartementen terugkomen, omdat daar tot dusver eengezinswoningen staan of stonden, volgt de Afdeling niet. Voor de parkeersituatie met de nieuwe bebouwing moet gerekend worden met de woningtypen die daar komen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 2 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3003, onder 17.3. In paragraaf 4.3.1 van de plantoelichting is de raad ingegaan op het parkeren. De raad is uitgegaan van de nota ‘Parkeernormen en parkeerfonds 2014’ met toepassing van de CROW-publicatie 381. Voor de 74 oude woningen zijn 55 parkeerplaatsen beschikbaar. Gemiddeld is dat 0,7 parkeerplaats per woning en dat is ruim onder de norm. Voor de nieuwe situatie is de raad door de bestaande parkeerproblematiek uitgegaan van de bovenzijde van de bandbreedte van de parkeernormen uit de CROW-publicatie 381, waardoor er meer parkeerruimte per woning beschikbaar zal zijn dan dat in de oude situatie het geval was. Daarbij heeft de raad niet gerekend met een reductie vanwege de beschikbaarheid van openbaar vervoer. Een reductie voor dubbel gebruik heeft de raad niet nodig geacht. Gelet op de te realiseren woningtypen, komt de raad voor de 96 woningen, inclusief bezoekers, tot een parkeerbehoefte van 139 parkeerplaatsen. Er is volgens de raad binnen het nieuwe stedenbouwkundige ontwerp voldoende ruimte om deze 139 parkeerplaatsen aan te leggen. Hiervoor wordt in de nieuwe situatie de Tulpenlaan doorgetrokken. Verder zijn er parkeermogelijkheden op het erf van de grondgebonden woningen. In het stedenbouwkundig plan zijn de parkeerplaatsen ingetekend. De huurdersvereniging heeft hier verder niets tegen ingebracht. Gelet hierop, heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat in de parkeerbehoefte van de nieuwe woningen kan worden voorzien.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
13.2.  In paragraaf 4.3.2 van de plantoelichting staat dat de raad voor het bepalen van de verkeersgeneratie gebruik heeft gemaakt van CROW-publicatie 381. Op basis van de berekeningen concludeert de raad dat de verkeersstromen van en naar het plangebied per saldo nagenoeg gelijk blijven aan de huidige situatie, dan wel (worst-case) toenemen met ongeveer 17,8 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Een dergelijke toename is, ten opzichte van de totale verkeersgeneratie van het plan alsmede ten aanzien van het heersende verkeersbeeld in de omgeving, volgens de raad verwaarloosbaar. De bestaande ontsluitings- en erftoegangswegen zijn voldoende om deze verkeersstromen af te wikkelen. Dat de raad zich niet op dat standpunt heeft kunnen stellen, heeft de huurdersvereniging niet onderbouwd. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat door het bestemmingsplan voor een niet-aanvaardbare verkeerssituatie moet worden gevreesd.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
Economische uitvoerbaarheid
14.     De huurdersvereniging, [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet is verzekerd. De uitvoerbaarheid is alleen gebaseerd op de anterieure overeenkomst die niet kenbaar is en nog verder moet worden uitgewerkt. De overeengekomen verkoopprijzen van grond tussen WDE en de gemeente liggen ver onder de marktwaarde. Het plan leidt daarmee tot een groot kapitaalverlies. Verder is geen gedegen analyse uitgevoerd van de kosten van sloop en nieuwbouw versus renovatie.
14.1.  Bij een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder de financieel-economische uitvoerbaarheid, alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit als de raad redelijkerwijs op voorhand had moeten inzien dat het plan om financieel-economische of andere redenen niet uitvoerbaar is.
14.2.  De gemeente heeft met WDE een anterieure overeenkomst en een planschadeovereenkomst gesloten waaruit volgt dat vergoeding van de kosten van de gemeente is verzekerd. De huurdersvereniging, [appellant A] en [appellant B] hebben daar kennis van genomen, zodat daar ook van kan worden uitgegaan. In aanvulling daarop heeft de raad bij het besluit van 23 april 2024 een incidenteel budget van € 500.000,00 beschikbaar gesteld waarmee de aanleg van de nieuwe openbare ruimte (groenvoorzieningen, wegennet en ondergrondse infrastructuur) is gewaarborgd. Voor zover de huurdersvereniging, [appellant A] en [appellant B] met hun betogen bedoelen dat niet zeker is of WDE uitvoering kan geven aan het bestemmingsplan, overweegt de Afdeling dat, nog daargelaten dat het bestemmingsplan niet bepaalt wie dit uitvoert, zij dit niet aannemelijk hebben gemaakt. Gelet op onder meer het woningbezit van WDE, valt niet in te zien dat zij niet in staat zou zijn om daadwerkelijk te komen tot de sloop van de woningen en de bouw van nieuwe woningen in het plangebied. Waarom de kosten daarvoor niet goed zijn geanalyseerd, hebben de huurdersvereniging, [appellant A] en [appellant B] niet duidelijk gemaakt. In de enkele stelling dat WDE en de gemeente over en weer grondposities zouden hebben verkregen onder de marktwaarde, ziet de Afdeling, wat daar ook van zij, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand had moeten inzien dat het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is. De huurdersvereniging, [appellant A] en [appellant B] hebben niet betoogd dat er aanwijzingen zijn dat die transacties voor vernietiging in aanmerking komen, dan wel dat daarover procedures lopen. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor twijfel aan de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
De betogen slagen niet.
Conclusie
15.     De beroepen zijn ongegrond.
16.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bechinka
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2025
371