202500362/1/R1.
Datum uitspraak: 24 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellanten]), wonend in Arnemuiden, gemeente Middelburg,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Middelburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2024 heeft het college de locatie Zoutneringstraat naast [locatie] in Arnemuiden (hierna: de aangewezen locatie) aangewezen voor de inzameling van glas en plastic- en metalen verpakkingen en drankenkartons (hierna: PMD).
Bij besluit van 26 november 2024 heeft het college het door [appellanten] hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de aangewezen locatie gewijzigd
Tegen dit besluit heeft [appellanten] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 7 november 2025, waar [appellanten], bijgestaan door mr. R.J.F. Stokkerman, en het college, vertegenwoordigd door J.A.W. de Wolf en D.J.B. Sakko, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het college wil op de aangewezen locatie twee ondergrondse afvalcontainers plaatsen voor de inzameling van glas en PMD. [appellanten] woont aan de [locatie]. De oorspronkelijk aangewezen locatie lag direct naast de zijgevel van zijn woning. Naar aanleiding van het bezwaar van [appellanten] heeft het college de locatie gewijzigd. De aangewezen locatie ligt nu recht tegenover de elektriciteitskast aan de Zoutneringstraat, naast het perceel van [appellanten] op een afstand van ongeveer 20 m van zijn woning. [appellanten] is het niet eens met het plaatsen van afvalcontainers op de aangewezen locatie, omdat hij vreest voor een aantasting van zijn woongenot.
Beoordelingskader
2. Bij de keuze van een locatie voor afvalcontainers moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de afvalcontainers.
3. Bij het aanwijzen van locaties voor afvalcontainers hanteert het college de in het besluit op bezwaar vermelde locatiecriteria.
Conclusie
4. De conclusie van de Afdeling is dat het college de aangewezen locatie geschikt heeft mogen achten voor het plaatsen van de afvalcontainers. Naar het oordeel van de Afdeling is geen sprake van een zodanige aantasting van de belangen van [appellanten] dat het college om die reden had moeten afzien van het aanwijzen van de locatie. Ook heeft het college voldoende onderzoek gedaan naar alternatieve locaties. De Afdeling zal dit oordeel hierna motiveren aan de hand van de volgende beroepsgronden van [appellanten]:
- Inpassing in het nieuwbouwplan;
- Afstand tot het perceel;
- Hinder en aantasting privacy;
- Inpassing in de omgeving;
- Waardvermindering van de woning;
- Alternatieve locaties.
Inpassing in het nieuwbouwplan
5. [appellanten] betoogt dat het college niet zorgvuldig heeft gehandeld bij het aanwijzen van de locatie voor het plaatsen van de afvalcontainers. Het college heeft namelijk verzuimd om [appellanten] vooraf te informeren over de locatie van de afvalcontainers direct naast zijn perceel, zodat [appellanten] niet in de gelegenheid is geweest om dit mee te wegen bij de aankoop van de bouwkavel.
5.1. De Afdeling overweegt dat, zoals het college in zijn verweerschrift en op de zitting naar voren heeft gebracht, geen rechtsregel valt aan te wijzen op grond waarvan het college verplicht was om de locatie voor het plaatsen van de afvalcontainers voorafgaand aan de uitgifte van de bouwkavels in te passen. Dat [appellanten] ten tijde van de aankoop van de bouwkavel niet op de hoogte was van de mogelijke aanwijzing van de locatie, betekent bovendien niet dat de locatie in de toekomst niet alsnog kon worden aangewezen. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college de locatie in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft aangewezen.
Het betoog slaagt niet.
Afstand tot het perceel
6. [appellanten] betoogt dat de aangewezen locatie niet geschikt is, vanwege de ligging daarvan direct naast zijn perceel. Volgens [appellanten] zijn nergens in Arnemuiden afvalcontainers zo dicht op een perceelsgrens geplaatst. [appellanten] doet in dit verband een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
6.1. De Afdeling overweegt dat het college in het besluit op bezwaar aan de belangen van [appellanten] tegemoet is gekomen door een locatie aan te wijzen die verder van zijn woning ligt. De aangewezen locatie is hiermee in overeenstemming met het locatiecriterium dat een afvalcontainer minimaal 3 m uit de gevel wordt geplaatst. Er is geen locatiecriterium over een minimale afstand tot een perceel.
[appellanten] heeft niet concreet onderbouwd waarom sprake is van gelijke gevallen. De enkele verwijzing naar adressen in een ander deel van Arnemuiden is daarvoor onvoldoende. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt dan ook niet.
Het betoog slaagt niet.
Hinder en aantasting privacy
7. [appellanten] betoogt dat de afvalcontainers op de aangewezen locatie zijn woongenot zullen aantasten. [appellanten] vreest namelijk dat de afvalcontainers hinder in de vorm van geluidsoverlast, geuroverlast, zwerfvuil en ongedierte zullen veroorzaken. Ook vreest [appellanten] voor een aantasting van privacy door de plaatsing van de afvalcontainers zo dicht bij zijn woning en naast zijn achtertuin.
7.1. De Afdeling is van oordeel dat de door [appellanten] gestelde geluid- en geurhinder geen reden voor het college moest zijn om af te zien van het aanwijzen van de locatie. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1464, hoeven gevolgen van de plaatsing van afvalcontainers in de vorm van geluid- en geurhinder onder normale omstandigheden niet aan een aanwijzing van een locatie in de weg te staan. [appellanten] heeft geen locatiespecifieke omstandigheden aangedragen die maken dat het college vanwege de gevolgen daarvan voor geluid- en geurhinder had moeten afzien van aanwijzing van de locatie. Het college heeft toegelicht dat het afval terecht komt in het ondergrondse deel van de container en dat het er alles aan doet om de afvalcontainers op tijd te legen. Het college wijst er verder op dat het bijplaatsen van afval niet is toegestaan, dat daartegen handhavend wordt opgetreden en dat het afval zo spoedig mogelijk wordt verwijderd als dit toch gebeurt. Hiermee wordt volgens het college de kans op zwerfafval en ongedierte zo veel mogelijk voorkomen. Ook wordt geurhinder zoveel mogelijk voorkomen door de constructie van ondergrondse containers en door het regelmatig legen en schoonmaken. Over het aspect geluid heeft het college toegelicht dat hinder zoveel mogelijk wordt voorkomen door de constructie van ondergrondse containers. Het inwerpen van glas en het legen van de glascontainer veroorzaakt geluid, maar het legen vindt slechts eenmaal per week gedurende vijf minuten plaats. Het college stelt zich terecht op het standpunt dat er geen onevenredige geluidhinder zal zijn, mede gelet op de afstand van ongeveer 20 m van de woning van [appellanten].
Vanwege deze afstand heeft het college naar het oordeel van de Afdeling in de gevreesde aantasting van privacy ook geen belemmering hoeven zien voor het aanwijzen van de locatie. De Afdeling voegt hieraan toe dat langs de aangewezen locatie en de woning van [appellanten] een openbare weg ligt. Voor zover gebruikers van de afvalcontainers al een blik in de tuin van [appellanten] kunnen werpen, hebben voorbijgangers die mogelijkheid ook zonder de afvalcontainers.
Het betoog slaagt niet.
Inpassing in de omgeving
8. [appellanten] betoogt dat de afvalcontainers op de aangewezen locatie afbreuk zullen doen aan de omgeving. De plaatsing van afvalcontainers op de aangewezen locatie strookt volgens [appellanten] niet met de aanvullende eisen die de gemeente aan het uiterlijk van de zijgevel en de erfafscheiding heeft gesteld. [appellanten] mocht namelijk geen hoge schutting plaatsen en moest de erfafscheiding met groene beplanting uitvoeren, zo voert hij aan.
8.1. Het college heeft toegelicht dat het Adviesteam Ruimtelijke Kwaliteit de relatie tussen de zichtbepalende gevel, de elektriciteitskast en de ondergrondse afvalcontainers heeft beoordeeld en acceptabel heeft bevonden. Het college heeft zich in het besluit op bezwaar verder op het standpunt gesteld dat de afvalcontainers nauwelijks van invloed zijn op het zicht op de gevel, omdat het grootste gedeelte van de afvalcontainers ondergronds is en het bovengrondse deel voor het inwerpen van afval ongeveer 80 cm hoog is. De Afdeling is van oordeel dat het college zich op dit standpunt heeft mogen stellen. Dat aan het uiterlijk van de gevel van de woning en de erfafscheiding bepaalde eisen zijn gesteld, wat daar ook van zij, heeft geen betrekking op de inrichting van de openbare ruimte waarvoor een ander toetsingskader geldt.
Het betoog slaagt niet.
Waardevermindering woning
9. [appellanten] betoogt dat de afvalcontainers op de aangewezen locatie tot een waardevermindering van zijn woning zullen leiden.
9.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college in de gestelde waardedaling van de woning van [appellanten] geen aanleiding hoeven zien om af te zien van de aanwijzing van de locatie. [appellanten] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van zijn woning als gevolg van de plaatsing van de afvalcontainers in betekenende mate zal dalen. Dit neemt niet weg dat indien [appellanten] meent door de aanwijzing van de locatie voor afvalcontainers schade te lijden die niet voor zijn rekening moet komen, hij een verzoek om schadevergoeding tot het college kan richten.
Het betoog slaagt niet.
Alternatieve locaties
10. [appellanten] betoogt dat alternatieve locaties onvoldoende zijn onderzocht of overwogen.
10.1. Het college heeft zich in het besluit op bezwaar op het standpunt gesteld dat de door [appellanten] aangedragen alternatieve locaties minder geschikt zijn, omdat deze locaties minder langs de doorgaande route van de wijk liggen. [appellanten] heeft hiertegen geen argumenten aangevoerd. Ook heeft [appellanten] niet aangevoerd dat er nog andere geschiktere locaties zijn, zodat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieve locaties.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.B. Blomberg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Duits, griffier.
w.g. Blomberg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Duits
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2025
1093