ECLI:NL:RVS:2025:65
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- M.J.M. Ristra-Peeters
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep en verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de vreemdeling, wiens aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 14 augustus 2024 is afgewezen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 december 2024. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D.W.M. van Erp, heeft tevens verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens het hoger beroep heeft de vreemdeling een nieuw asielmotief aangevoerd, ondersteund door een krantenartikel over problemen met de Iraanse autoriteiten. Dit artikel werd echter niet in de beoordeling betrokken, omdat het niet eerder in de rechtbank was ingediend en de vreemdeling geen geldige verklaring had gegeven voor deze omissie. De voorzieningenrechter oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de eerdere uitspraak, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die relevant zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De minister van Asiel en Migratie werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.