202205377/1/R3.
Datum uitspraak: 19 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant]), wonend in Elim, gemeente Hoogeveen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Hoogeveen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 juni 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Elim, deelplan Carstensdijk 164 Elim" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 18 november 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.P. Wempe, advocaat te Drachten, en [persoon A], en de raad, vertegenwoordigd door R.D.V. Molenaar en C. de Boer, zijn verschenen. Ook is op de zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. L.J. Gerritsen, advocaat te Nijmegen, en vergezeld door [persoon B], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het wijzigingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 16 december 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het plangebied ligt in de kern van Elim en omvat de percelen aan de Carstenswijk 73 en 75, Carstensdijk 164 en een deel van het aangrenzende openbaar gebied. Met het plan zijn aan deze gronden de bestemmingen "Gemengd" met een bouwvlak, "Verkeer" en "Groen" toegekend. In de plantoelichting staat dat het plan de uitbreiding van de in het plangebied gevestigde Plus-supermarkt met daarbovenop appartementen mogelijk maakt. De supermarkt kan met deze uitbreiding worden vergroot van een bruto vloeroppervlakte (hierna: bvo) van ongeveer 322 m2 naar een bvo van ongeveer 1.363 m2, zo staat in de toelichting.
2.1. [appellant] woont op het adres [locatie] in Elim, tegenover het plangebied. Hij vreest dat de mogelijk gemaakte ontwikkeling leidt tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat, in bijzonder vanwege geluidoverlast en aantasting van zijn privacy.
Hoe beoordeelt de Afdeling een beroep tegen een bestemmingsplan?
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Strijd met de goede procesorde
4. Op de zitting heeft [appellant] de notitie "Bp Elim, deelplan Carstensdijk 164 - aspect geluid" van Geluid Plus Adviseurs van 15 november 2024 overgelegd, waarin wordt gereageerd op de notitie van Alcedo van 9 oktober 2024.
4.1. Ook na afloop van de beroepstermijn en, als die termijn is gegeven, na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kunnen, gelet op artikel 8:58 van de Awb, nieuwe argumenten worden aangevoerd en stukken, ter motivering van een eerdere beroepsgrond, worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval als die argumenten, gegevens of stukken verwijtbaar zo laat worden ingediend dat de andere partijen worden belemmerd om daarop voldoende te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor op andere wijze wordt belemmerd.
4.2. [appellant] heeft de notitie op de zitting overgelegd. Daardoor hebben de raad en [partij] zich hierop niet kunnen voorbereiden. Daarbij komt dat [appellant] geen omstandigheden heeft aangevoerd waarom hij deze notitie niet eerder heeft kunnen overleggen. Zoals ook op de zitting is besproken, zal de Afdeling deze notitie daarom wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing laten.
Verkeersbewegingen
5. [appellant] betoogt dat het aantal verkeersbewegingen is onderschat. In dat verband wijst hij erop dat er in het rapport "Uitbreiding Plus supermarkt Dorpsstraat te Elim - Akoestisch onderzoek" van Alcedo van 3 november 2021 is uitgegaan van 510 auto’s, terwijl in de notitie "Vormvrije m.e.r.-beoordeling ontwikkeling Carstensdijk 164 Elim" van 16 april 2021 (hierna: mer-beoordeling) is uitgegaan van de CROW-kengetallen. Uitgaande van die CROW-kengetallen bedraagt de verkeersaantrekkende werking volgens hem 771 auto’s. In dat verband verwijst hij naar de notitie van Geluid Plus Adviseurs, zoals door hem is overgelegd bij zijn nadere stuk van 28 juli 2024.
5.1. De Afdeling overweegt dat voor het plan onderzoek is gedaan naar de geluidbelasting afkomstig van de supermarkt. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport "Uitbreiding Plus supermarkt Dorpsstraat te Elim - Akoestisch onderzoek" van Alcedo van 3 november 2021, dat is opgenomen in bijlage 6 bij de plantoelichting (hierna: rapport supermarktuitbreiding).
5.2. De raad heeft toegelicht dat bij het aantal van 510 auto’s per etmaal, dat in het rapport supermarktuitbreiding als uitgangspunt is opgenomen, is uitgegaan van de opgave van het aantal bezoekers door de supermarkteigenaar die ook de initiatiefnemer is. Dat aantal komt neer op 1.020 motorvoertuigbewegingen. Volgens de raad komt dit overeen met de CROW-normen. Volgens de raad bedraagt de verkeersgeneratie per 100 m2 bvo gemiddeld 64,65 motorvoertuigen per etmaal. Dat betekent volgens de raad dat de verkeersgeneratie na uitbreiding van de supermarkt 881 motorvoertuigbewegingen per etmaal bedraagt, wat neerkomt op 441 auto’s. Dit bevestigt volgens de raad dat het aantal van 510 auto’s een realistisch uitgangspunt is.
5.3. De Afdeling stelt vast dat het verschil in het aantal verkeersbewegingen voortkomt uit de wijze waarop het gebied door partijen is gekwalificeerd. [appellant] gaat, net zoals in de mer-beoordeling, uit van de kengetallen die gelden voor het gebiedstype "rest bebouwde kom", terwijl de raad uitgaat van de kengetallen op basis van het gebiedstype "centrum". Op de zitting is met partijen vastgesteld dat het plangebied is gelegen in het centrum van Elim. De raad is daarom uitgegaan van de kengetallen die horen bij gebiedstype "centrum". Dit uitgangspunt is door [appellant] niet bestreden. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad het aantal verkeersbewegingen heeft onderschat.
Het betoog slaagt niet.
Laden en lossen
6. [appellant] betoogt dat in het rapport supermarktuitbreiding wordt uitgegaan van laden en lossen van vrachtwagens die deels binnen staan, terwijl een inpandige laad- en losruimte niet in het bestemmingsplan is geborgd. Daarbij heeft [appellant] op de zitting aangevoerd dat voor de beoordeling van het maximale geluidniveau ten onrechte is uitgegaan van een bronhoogte van 1,5 m. Volgens [appellant] had de bronhoogte 2 m moeten zijn.
6.1. De raad heeft toegelicht dat het volledig inpandig laten plaatsvinden van het laden en lossen niet mogelijk is en er daarom van is uitgegaan dat de vrachtwagen tegen de roldeur van het magazijn rijdt. In het rapport supermarktuitbreiding is volgens de raad met deze situatie rekening gehouden. Uit de resultaten is gebleken dat hiermee voldaan wordt aan de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer en de richtwaarde van 50 dB(A) voor gemengd gebied als bedoeld in VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering". Daarnaast stelt de raad dat er volledigheidshalve een aanvullende berekening door Alcedo is uitgevoerd, waarbij is uitgegaan van de situatie dat de vrachtwagens niet ver genoeg richting de roldeur rijden en er dus ook buiten het gebouw met rolcontainers wordt gereden. Deze notitie van Alcedo van 17 november 2022 heeft de raad bij het verweerschrift gevoegd. Hieruit blijkt volgens de raad dat ook in die situatie aan de geluidnormen wordt voldaan.
6.2. De Afdeling stelt vast dat een inpandige laad- en losruimte niet in het bestemmingsplan is geborgd. De Afdeling stelt verder vast dat in het rapport supermarktuitbreiding ervan is uitgegaan dat het laden en lossen binnen plaatsvindt, waarbij de vrachtwagen deels binnen staat en het laden en lossen van rolcontainers via de geopende deur buiten hoorbaar kan zijn. Omdat de raad niet heeft onderzocht wat de geluidbelasting is als het laden en lossen volledig uitpandig plaatsvindt, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling het bestreden besluit op dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Gelet hierop oordeelt de Afdeling dat het plan in zoverre, voor wat betreft het toestaan van detailhandel, in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb is vastgesteld.
Het betoog slaagt.
6.3. De raad heeft de geluidbelasting als gevolg van het uitpandig laden en lossen in de notitie van Alcedo van 17 november 2022 alsnog onderzocht. Daaruit volgt dat met het uitpandig laden en lossen van de rolcontainers bij de woning van [appellant] het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de dagperiode op de begane grond 39 dB(A) bedraagt, waarmee volgens de notitie wordt voldaan aan de geluidvoorschriften van het Activiteitenbesluit milieubeheer en de richtwaarde voor gemengd gebied van 50 dB(A). Het maximaal geluidsniveau als gevolg van het laden en lossen van de rolcontainer bedraagt 64 dB(A). Hiermee wordt voldaan aan de richtwaarde van 70 dB(A) voor gemengd gebied, zo staat in de notitie.
6.4. In de notitie van Alcedo van 17 november 2022 is voor de beoordeling van het maximale geluidniveau van het laden en lossen van de rolcontainers uitgegaan van een bronhoogte van 1,5 m. Wat betreft de bronhoogte staat in de notitie van Alcedo van 9 oktober 2024, waarin is gereageerd op de beroepsgronden van [appellant], dat de bronhoogtes van 1,5 m voor pieken van het stoten van rolcontainers in de vrachtwagen en het legen van een afvalcontainer overeenkomen met de praktijk. In de enkele stelling van [appellant] dat pieken ook veroorzaakt kunnen worden door het tegen elkaar stoten van het metaal van de containers, waardoor een hoogte van 2 m een betere hoogte is dan de gehanteerde 1,5 m, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad niet mocht uitgaan van een bronhoogte van 1,5 m.
6.5. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten om aan de juistheid van de conclusies over de berekende geluidsniveaus te twijfelen. Omdat de raad de gevolgen van het uitpandig laden en lossen voor het aspect geluid bij de woning van [appellant] alsnog heeft onderzocht en de overige beroepsgronden zich hiertegen niet verzetten, ziet de Afdeling aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit, voor zover het betreft artikel 3.1, onder a, van de planregels, waarmee detailhandel is toegestaan, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand te laten.
Voorwaardelijke verplichting
7. [appellant] betoogt dat de raad in de voorwaardelijke verplichting zoals is opgenomen in artikel 3.1 van de planregels, ten onrechte niet de akoestische randvoorwaarden heeft vastgelegd. Op de zitting heeft hij daaraan toegevoegd dat het geluidscherm volgens hem een hoogte van 3 m zou moeten hebben.
7.1. Artikel 3.1 van de planregels luidt als volgt:
"De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. detailhandel, voor zover het de eerste bouwlaag betreft;
b. dienstverlening, voor zover het de eerste bouwlaag betreft;
c. (boven)woningen;
met de daarbijbehorende:
d. gebouwen;
e. bijgebouwen;
met daaraan ondergeschikt:
f. wegen en paden;
g. groenvoorzieningen;
h. parkeervoorzieningen overeenkomstig het gestelde in artikel 10.2, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' uitsluitend parkeerplaatsen zijn toegestaan;
i. water;
j. nutsvoorzieningen;
k. geluidwerendevoorzieningen;
met de daarbij behorende:
tuinen en erven;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Voorwaardelijke verplichting
Bebouwing ten behoeve van de uitbreiding van detailhandel en het gebruik daarvan zijn uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat in het verlengde van de bebouwing aan de zijde van de Carstenswijk langs de rijroute van de vrachtwagen een geluidscherm wordt opgericht en in stand wordt gehouden."
7.2. De raad heeft naar voren gebracht dat de voorwaardelijke verplichting is opgenomen om tegemoet te komen aan de belangen van [appellant]. Het geluidscherm beperkt ter plaatse van de woningen langs de Carstenswijk de geluidsbelasting als gevolg van het laden en lossen, het rijden van de vrachtwagen en het legen van de afvalcontainer. De raad stelt dat terecht is opgemerkt dat uit de voorwaardelijke verplichting niet duidelijk volgt aan welke eisen het geluidscherm moet voldoen. De raad verzoekt de Afdeling daarom om de voorwaardelijke verplichting als volgt te wijzigen:
"Bebouwing ten behoeve van de uitbreiding van detailhandel en het gebruik daarvan zijn uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat (conform figuur 1 uit bijlage 7 bij de plantoelichting) in het verlengde van de bebouwing aan de zijde van de Carstenswijk langs de rijroute van de vrachtwagen een geluidscherm (naad- en kierdicht uitgevoerd en met een minimale massa van 10kg/m2) met een lengte van 13 meter en een hoogte van 2 meter wordt opgericht en in stand wordt gehouden."
7.3. Omdat de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiervoor aanleiding hebben gegeven, is het bestreden besluit op dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Gelet hierop is het plan in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het betoog slaagt.
7.4. Gelet op het voorstel van de raad en omdat niet aannemelijk is dat derde-belanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om te onderzoeken of met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb door de Afdeling zelf in de zaak kan worden voorzien. Daarvoor is het betoog van [appellant] over de hoogte van het geluidscherm van belang. Bij de beoordeling van dat betoog gaat de Afdeling uit van bovenstaande voorgestelde wijziging van artikel 3.1 van de planregels.
7.5. Over de hoogte van het geluidscherm overweegt de Afdeling als volgt. In de wijziging die de raad heeft voorgesteld, wordt uitgegaan van een geluidscherm met een hoogte van 2 m. Uit figuur 1 in de notitie van Alcedo over het effect van een geluidscherm nabij de beoogde laad- en loslocatie van 16 mei 2022, die is opgenomen in bijlage 7 bij de plantoelichting, volgt dat is uitgegaan van een scherm van 13 m lang en 2 m hoog dat aansluit op het magazijn. In de notitie wordt geconcludeerd dat met dit scherm wordt voldaan aan de geluidsvoorschriften. Dat is volgens de notitie van Alcedo van 17 november 2022 ook het geval, als uitpandig laden en lossen plaatsvindt. De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd, geen grond voor het oordeel dat de raad toch had moeten uitgegaan van een geluidscherm van 3 m. Voor zover [appellant] op de zitting heeft aangevoerd dat de feitelijke uitvoering van het geluidscherm niet overeenkomt met de uitgangspunten zoals opgenomen in figuur 1, omdat het scherm niet aansluit op het magazijn, overweegt de Afdeling dat dat een kwestie van handhaving is en niet kan leiden tot het oordeel dat het plan op dit punt onaanvaardbaar is. Het betoog slaagt in zoverre niet.
7.6. Omdat het betoog van [appellant] over het geluidscherm niet slaagt en hiertegen ook geen andere bezwaren bestaan, ziet de Afdeling aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door artikel 3.1 van de planregels te wijzigen in overeenstemming met het voorstel van de raad zoals hiervoor opgenomen onder 7.2, en te bepalen dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 16 juni 2022, voor zover dat is vernietigd.
Parkeerplaatsen
8. [appellant] betoogt dat er ten onrechte geen rekening mee is gehouden dat er parkeerplaatsen tegenover zijn woning komen. Hij wijst erop dat in het rapport supermarktuitbreiding en in paragraaf 5.6.2 van de plantoelichting melding wordt gemaakt van twee nieuwe parkeerplaatsen voor de oostgevel aan de Dorpsstraat nummer 2-12 en 2-13. Maar in de reactie op de zienswijze is bevestigd dat de parkeerplaatsen tegenover de woning van [appellant] worden gerealiseerd. Op de zitting heeft [appellant] heeft aangevoerd hij als gevolg van de parkeerplaatsen zijn oprit niet goed op en af kan en dat de parkeerplaatsen geluidhinder veroorzaken.
8.1. Aan de gronden tegenover de woning van [appellant] is de bestemming "Verkeer" toegekend. Op grond van artikel 5.1, onder d, van de planregels is hier onder meer een parkeerterrein toegestaan. Gelet hierop staat het plan er niet aan in de weg dat er parkeerplaatsen worden gerealiseerd tegenover de woning van [appellant].
8.2. De Afdeling ziet in de enkele stelling van [appellant] dat het als gevolg van de beoogde parkeerplaatsen niet mogelijk zal zijn om met de auto de eigen oprit op en af te rijden, geen grond voor het oordeel dat de raad het plan niet op deze wijze heeft kunnen vaststellen. Daarbij betrekt de Afdeling dat afstand tussen de grens van het perceel van [appellant] tot aan de grens van het plandeel met de bestemming "Verkeer" ongeveer 4 m bedraagt, en de Afdeling niet is gebleken dat die ruimte in dit geval niet voldoende zou zijn om met de auto de eigen oprit op en af te rijden.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
8.3. Over het betoog van [appellant] over de geluidhinder overweegt de Afdeling als volgt. In het vorige bestemmingsplan was aan deze gronden ook de bestemming "Verkeer" toegekend, met ook een mogelijkheid voor een parkeerterrein. De Afdeling overweegt dat dit onverlet laat dat de raad met het nieuwe besluit had moeten beoordelen of de mogelijkheid voor parkeerplaatsen op deze locatie voor het aspect geluid in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De omstandigheden dat de parkeerplaatsen in openbaar gebied komen te liggen en met de parkeerplaatsen voor het aspect geluid in vergelijking met de bestaande, feitelijke situatie een verbetering zou optreden, zoals de raad stelt, maakt dat niet anders. Gelet hierop is het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Verkeer" tegenover de woning van [appellant], voor zover daarin is voorzien in een mogelijkheid voor een parkeerterrein, in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
Het betoog slaagt.
8.4. De raad heeft de geluidsbelasting als gevolg van die parkeermogelijkheden met de notitie van Alcedo van 17 november 2022 alsnog onderzocht. Hieruit volgt dat de maximale geluidniveaus van het dichtslaan van portieren ter hoogte van de woning van [appellant] 68 dB(A) in de dagperiode en 67 dB(A) in de avondperiode bedragen. Hiermee wordt volgens de notitie in de dagperiode voldaan aan de richtwaarde van 70 dB(A). Voor de avondperiode geldt volgens de notitie dat de richtwaarde van 65 dB(A) met 2 dB(A) wordt overschreden. Maar deze overschrijding is volgens de raad toelaatbaar. Daarbij betrekt de raad dat het niet de verwachting is dat de parkeerplaatsen in de avond intensief worden gebruikt, omdat er dichter bij de ingang van de supermarkt ook parkeerplaatsen zijn en de winkel ’s avonds sluit. Verder wordt, uitgaande van een geluidwering van de gevel van 18 dB(A) wat ook voor een slecht geïsoleerde woning wordt behaald, in de woning voldaan aan een maximaal geluidniveau van 50 dB(A). Daarmee is volgens de raad sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
8.5. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten om aan de juistheid van deze beoordeling door de raad te twijfelen. Omdat de raad de gevolgen van de parkeerplaatsen voor het aspect geluid bij de woning van [appellant] alsnog heeft onderzocht en de overige beroepsgronden zich hiertegen niet verzetten, ziet de Afdeling aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Verkeer" tegenover de woning van [appellant], voor zover daarin is voorzien in een mogelijkheid voor een parkeerterrein, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand te laten.
Privacy
9. [appellant] betoogt dat het plan leidt tot een aantasting van zijn privacy.
9.1. Op grond van artikel 3.1, onder c, van de planregels, zijn de gronden waaraan de bestemming "Gemengd" is toegekend, onder andere bestemd voor (boven-)woningen. Aan de kant van [appellant] is aan de gronden waaraan de bestemming "Gemengd" is toegekend, binnen het bouwvlak ook de aanduiding "sba-3" toegekend. Op grond van artikel 3.2.2 van de planregels, bedraagt de maximaal toegestane bouwhoogte daar 11 m.
9.2. De Afdeling overweegt dat niet is uitgesloten dat het plan leidt tot inkijk vanuit de voorziene appartementen op de tuin en woning van [appellant], en daarmee tot een aantasting van zijn privacy. Maar naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat deze aantasting niet onaanvaardbaar is. Daarvoor heeft de raad van belang mogen achten dat de afstand van het perceel van [appellant] tot het bouwvlak van het plandeel met de bestemming "Gemengd" ongeveer 12 m, en de afstand vanaf de woning ongeveer 18,5 m bedraagt, en die afstanden, zeker in een verstedelijkte omgeving, niet ongebruikelijk zijn.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie en proceskosten
10. Gelet op het overwogene onder 6.2, 7.3 en 8.3 ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft artikel 3.1 van de planregels, voor zover het betreft het bepaalde onder a en de in artikel 3.1 opgenomen voorwaardelijke verplichting, en voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Verkeer" tegenover de woning van [appellant], voor zover daarin is voorzien in een mogelijkheid voor een parkeerterrein, niet is voorbereid met de vereiste zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb. Het plan moet in zoverre worden vernietigd.
Maar de Afdeling zal, gelet op het overwogene onder 6.3, 6.4, 6.5, 8.4 en 8.5, bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit, voor zover het betreft artikel 3.1, onder a, van de planregels en voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Verkeer" tegenover de woning van [appellant], voor zover daarin is voorzien in een mogelijkheid voor een parkeerterrein, in stand blijven. Dat betekent dat hier een parkeerterrein mag komen. Verder betekent dit dat detailhandel, voor zover het de eerste bouwlaag betreft, binnen de bestemming "Gemengd" is toegestaan.
Zoals is overwogen onder 7.4, 7.5 en 7.6, ziet de Afdeling daarnaast aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien door artikel 3.1 van de planregels aan te passen in overeenstemming met het voorstel van de raad. Deze uitspraak treedt in zoverre in de plaats van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan van 16 juni 2022, voor zover dit is vernietigd.
11. Het beroep is gegrond.
12. De Afdeling ziet aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening.
13. De raad moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant A] en [appellant B] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Hoogeveen van 16 juni 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Elim, deelplan Carstensdijk 164", voor zover het betreft:
a. het plandeel met de bestemming "Verkeer" op de gronden in het westen van het plangebied, voor zover het betreft de mogelijkheid voor een parkeerterrein;
b. artikel 3.1, onder a, van de planregels, en
c. artikel 3.1 van de planregels, voor zover het betreft het volgende onderdeel:
"Voorwaardelijke verplichting Bebouwing ten behoeve van de uitbreiding van detailhandel en het gebruik daarvan zijn uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat in het verlengde van de bebouwing aan de zijde van de Carstenswijk langs de rijroute van de vrachtwagen een geluidscherm wordt opgericht en in stand wordt gehouden.";
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 16 juni 2022, voor zover onder II, onder a en onder b, vernietigd, in stand blijven;
IV. bepaalt dat artikel 3.1, wat betreft het hiervoor onder II, onder c, vermelde onderdeel van dit artikel, als volgt komt te luiden:
"Voorwaardelijke verplichting Bebouwing ten behoeve van de uitbreiding van detailhandel en het gebruik daarvan zijn uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat (conform figuur 1 uit bijlage 7 bij de plantoelichting) in het verlengde van de bebouwing aan de zijde van de Carstenswijk langs de rijroute van de vrachtwagen een geluidscherm (naad- en kierdicht uitgevoerd en met een minimale massa van 10kg/m2) met een lengte van 13 meter en een hoogte van 2 meter wordt opgericht en in stand wordt gehouden.";
V. bepaalt dat deze uitspraak wat betreft onderdeel IV in de plaats treedt van het besluit van 16 juni 2022, voor zover dit hiervoor onder II, onder c, is vernietigd;
VI. draagt de raad van de gemeente Hoogeveen op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel IV wordt verwerkt op de landelijke voorziening;
VII. veroordeelt dat de raad van de gemeente Hoogeveen aan [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VIII. gelast dat de raad van de gemeente Hoogeveen aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Buskermolen, griffier.
w.g. Gundelach
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Buskermolen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2025
896-1123