202406904/2/R4.
Datum uitspraak: 21 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
Stichting Gebouw 055, gevestigd in Apeldoorn,
verzoekster,
en
de raad van de gemeente Apeldoorn,
verweerder.
Openbare zitting gehouden op 21 januari 2025 om 11:30 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. N. Verheij, voorzieningenrechter
griffier: mr. J.V. Vreugdenhil
Verschenen:
Stichting Gebouw 055, vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp;
De raad, vertegenwoordigd door mr. M.J.O. Copier, advocaat te Nijmegen, en vergezeld door T.C. Jansen;
Nijhuis Bouw B.V. en andere, vertegenwoordigd door mr. M.H. Blokvoort, advocaat te Deventer, en vergezeld door [persoon].
Het verzoek richt zich tegen het besluit van de raad van 19 september 2024, waarbij het bestemmingsplan "Kayersmolen-Noord" is vastgesteld. De Stichting heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen en het bestemmingsplan geheel of gedeeltelijk te schorsen.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende:
Voor zover het verzoek van de Stichting is gericht tegen de plandelen met de bestemming "Wonen" die voorzien in de bouw van nieuwe woningen in de omgeving van haar pand, overweegt de voorzieningenrechter dat desgevraagd namens de raad is bevestigd dat geen aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van die woningen is ingediend. Verder is niet gebleken dat de nieuwe bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan mogelijk maakt op dit moment aanleiding geven voor het uitvoeren van voorbereidende werkzaamheden die feitelijk onomkeerbare gevolgen zullen hebben en waarvoor het bestemmingsplan nodig is om deze uit te kunnen voeren. De enkele stelling dat het voornemen bestaat om te gaan bouwen of een vergunningaanvraag in te dienen voor bouwen, is onvoldoende om spoedeisendheid aan te nemen bij een verzoek om schorsing van een bestemmingsplan. De praktijk leert immers dat het uitzonderlijk is dat er vooruitlopend op de onherroepelijkheid van een bestemmingsplan daadwerkelijk een aanvraag wordt ingediend en uitvoering wordt gegeven aan een bouwplan.
Het verzoek van de Stichting is ook ingegeven door het feit dat een deel van het bestaande gebruik van haar pand aan de Condorweg 1 is wegbestemd in het plan. In het pand zijn onder meer een radio- en tv-studio en een taxibedrijf gevestigd. De Stichting vreest dat een deel van haar bestaande huurders daardoor zal vertrekken en verzoekt daarom het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" dat ziet op haar pand te schorsen, zodat de gebruiksmogelijkheden van het voorgaande plan herleven. De voorzieningenrechter overweegt dat ook hierbij geen sprake is van een spoedeisend belang dat tot schorsing van dit plandeel zou moeten leiden. Het bestaande gebruik, voor zover dat op grond van het voorgaande bestemmingsplan was toegestaan, mag immers op grond van het gebruiksovergangsrecht worden voortgezet. Gelet hierop valt niet in te zien waarom het oordeel in de bodemprocedure over de toegekende bestemming aan het pand van de Stichting niet kan worden afgewacht.
Als laatste heeft de Stichting ook nog naar voren gebracht dat zij op een perceel, dat recentelijk haar eigendom is geworden, een parkeergarage wenst te realiseren voor een woningbouwplan op een aangrenzend perceel dat geen deel uitmaakt van het plangebied. De toegekende bestemming "Maatschappelijk" maakt die ontwikkeling niet langer mogelijk en daarom moet dit plandeel worden geschorst, aldus de Stichting. De voorzieningenrechter wijst erop dat de Stichting dit verzoek pas ter zitting heeft gedaan en geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van een concreet voornemen voor het realiseren van een parkeergarage op afzienbare termijn, waardoor de uitspraak van de Afdeling in de bodemzaak niet zou kunnen worden afgewacht. Bovendien kan de Stichting zo nodig in overleg treden met het college over het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, zodat de parkeergarage langs die weg kan worden gerealiseerd. De inwerkingtreding van het plan staat daaraan niet in de weg.
Tot slot oordeelt de voorzieningenrechter dat de raad geen proceskosten hoeft te vergoeden.
w.g. Verheij
voorzieningenrechter
w.g. Vreugdenhil
griffier
571