ECLI:NL:RVS:2025:701

Raad van State

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
202500522/1/V3 en 202500522/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • M. den Heyer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep en voorlopige voorziening in asielzaak met proceskostenveroordeling

Op 24 februari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had eerder, op 14 oktober 2024, een aanvraag ingediend die was afgewezen. De rechtbank Den Haag had op 17 januari 2025 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Stap, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft de grieven van de vreemdeling beoordeeld. De eerste grief, die betrekking had op de vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, werd niet gehonoreerd omdat deze geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. De tweede grief, die stelde dat de rechtbank een gebrek in de ondertekening van het besluit had moeten veroordelen, werd echter gegrond verklaard. De voorzieningenrechter vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze had nagelaten de minister van Asiel en Migratie te veroordelen tot vergoeding van proceskosten.

De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor het overige en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling had gemaakt in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep, tot een bedrag van € 2.721,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door mr. M. den Heyer, in tegenwoordigheid van griffier mr. R.H.L. Dallinga.

Uitspraak

202500522/1/V3 en 202500522/2/V3.
Datum uitspraak: 24 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 17 januari 2025 in zaak nr. NL24.41109 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 14 oktober 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 17 januari 2025 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Stap, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       Wat de vreemdeling in de eerste grief heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       In de tweede grief betoogt de vreemdeling terecht dat het feit dat de rechtbank het geconstateerde gebrek in de ondertekening van het besluit heeft gepasseerd, had moeten leiden tot een proceskostenveroordeling. De rechtbank had aanleiding moeten zien om de minister te veroordelen in de proceskosten, omdat zij dit gebrek heeft gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
De grief slaagt.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover zij heeft nagelaten de minister te veroordelen tot vergoeding van bij de vreemdeling in beroep opgekomen proceskosten. De uitspraak van de rechtbank wordt voor het overige bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen. De minister moet de proceskosten die de rechtbank in beroep ten onrechte niet heeft toegekend en de proceskosten voor het indienen van het hogerberoepschrift vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 17 januari 2025 in zaak nr. NL24.41109, voor zover zij heeft nagelaten de minister van Asiel en Migratie te veroordelen tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten;
III.      bevestigt die uitspraak voor het overige;
IV.      wijst het verzoek af;
V.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.721,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. M. den Heyer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Den Heyer
voorzieningenrechter
w.g. Dallinga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2025
18-1122