ECLI:NL:RVS:2025:706
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling visum kort verblijf afgewezen door minister van Buitenlandse Zaken
Op 24 februari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken. De aanvraag was op 7 november 2023 afgewezen, waarna de minister op 12 april 2024 het bezwaar van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, verklaarde op 15 augustus 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.M. Walther, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Raad van State overwoog dat de uitspraak van de rechtbank betrekking had op een visum voor een verblijf van 90 dagen of minder, waartegen geen hoger beroep mogelijk is volgens artikel 84, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. De aangevoerde gronden door de vreemdeling in hoger beroep waren niet voldoende om het hoger beroep in behandeling te nemen, aangezien het verbod op hoger beroep alleen kan worden doorbroken in gevallen van een oneerlijk proces, wat hier niet aan de orde was.
De Afdeling bestuursrechtspraak verklaarde zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen en oordeelde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.