ECLI:NL:RVS:2025:763

Raad van State

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
202401637/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de stichting 'Gemeente Wageningen knapt op' tegen de afwijzing van de aanvraag om tegemoetkoming in planschade

Op 26 februari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in het hoger beroep van de stichting 'Gemeente Wageningen knapt op' tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 februari 2024. De zaak betreft de afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van Wageningen van een aanvraag om tegemoetkoming in planschade, ingediend door de stichting en een andere partij. De aanvraag werd afgewezen op basis van een advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) van 1 november 2021, waarin werd geconcludeerd dat de wijziging van het bestemmingsplan voor de stichting geen planologisch nadeel met zich meebracht. De rechtbank had eerder het beroep van de stichting ongegrond verklaard, waarop de stichting en de andere partij hoger beroep instelden. Tijdens de zitting op 28 januari 2025 trok de andere partij zijn hoger beroep in, maar de stichting bleef bij haar standpunt. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college de aanvraag terecht had afgewezen. De stichting had geen nieuwe argumenten aangedragen die de eerdere beoordeling konden weerleggen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor het toekennen van een tegemoetkoming in planschade, aangezien de stichting erkende dat de planologische verandering voor haar niet tot een verslechtering had geleid. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het college hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202401637/1/A2.
Datum uitspraak: 26 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting 'Gemeente Wageningen knapt op' (hierna: de stichting), gevestigd in Beekbergen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 6 februari 2024 in zaak nr. 22/4435 in het geding tussen:
[partij] en de stichting
en
het college van burgemeester en wethouders van Wageningen (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2021 heeft het college de aanvraag van [partij] en de stichting om tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 21 juni 2022 heeft het college het door [partij] en de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 februari 2024 heeft de rechtbank het door [partij] en de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [partij] en de stichting hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2025, waar de stichting en [partij], beide vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door M.P.M. Aberson-Vlassenrood, zijn verschenen. Aan de zijde van het college is mr. J.H.J. van Erk, werkzaam bij de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ), als deskundige verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op de zitting van de Afdeling is het hoger beroep ingetrokken voor zover dat door [partij] is ingesteld.
2.       De stichting is eigenaar van het rijksmonument met bijbehorend perceel aan de Grebbedijk 6-6a in Wageningen (hierna: het perceel). Het perceel had onder het bestemmingsplan Plan Nude (hierna: het oude bestemmingsplan) de bestemming "Berm, groenstrook of plantsoen". Bij besluit van 23 maart 2015 is het bestemmingsplan Bedrijventerreinen (hierna: het nieuwe bestemmingsplan) vastgesteld. Onder het nieuwe bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming "Groen".
Besluitvorming
3.       Het college heeft een advies van de SAOZ van 1 november 2021 ten grondslag gelegd aan zijn besluiten. Het college heeft op basis van dat advies onder meer geconcludeerd dat het nieuwe bestemmingsplan voor de stichting niet heeft geleid tot planologisch nadeel. De oude en de nieuwe bestemming verschillen slechts op ondergeschikte punten van elkaar. Verder was het rijksmonument onder het oude bestemmingsplan overgangsrechtelijk toegestaan en is dat nog steeds het geval onder het nieuwe bestemmingsplan.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
4.       Op 1 januari 2024 is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. In artikel 4.19 van de Invoeringswet Omgevingswet heeft de wetgever regels van overgangsrecht gegeven voor een verzoek om vergoeding van schade die is geleden door de inwerkingtreding van een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, b, e of f, van de Wro. In het derde lid is bepaald dat het oude recht van toepassing blijft op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.
De door de stichting in de aanvraag aangewezen oorzaak van de gestelde schade is een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro. Dat betekent dat in dit geval de Wro, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Hoger beroep
5.       De stichting is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen en dat het college het feitelijk gebruik van het perceel buiten beschouwing mocht laten in de vergelijking tussen het oude en het nieuwe bestemmingsplan.
5.1.    De gronden die de stichting in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De stichting heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 7.1 tot en met 8 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Daaraan wordt toegevoegd dat de stichting op de zitting van de Afdeling heeft erkend dat de planologische verandering voor haar niet tot een planologische verslechtering heeft geleid. Dat betekent dat, gelet op de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 september 2016 ECLI:NL:RVS:2016:2582) onder 1.2, in dit geval geen aanleiding kan bestaan voor het toekennen van een tegemoetkoming in planschade.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Van Ravels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2025
452-1100