ECLI:NL:RVS:2025:809

Raad van State

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
202406452/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Oud-Beijerland met betrekking tot geluidshinder en bouwmogelijkheden

Op 28 februari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin een verzoekster, wonend nabij het plangebied, een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen het bestemmingsplan 'Margrietstraat 2-Graaf Van Egmondstraat 46-48 Oud-Beijerland'. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van een appartementencomplex met 50 woningen mogelijk, wat leidt tot bezorgdheid over geluidshinder en andere gevolgen voor omwonenden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het college van burgemeester en wethouders van Hoeksche Waard op 28 mei 2024 hogere waarden voor geluid heeft vastgesteld in het kader van de Wet geluidhinder. De verzoekster is van mening dat deze hogere waarden haar belangen als omwonende niet voldoende beschermen. Tijdens de zitting op 11 februari 2025 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de verzoekster en vertegenwoordigers van het college en de raad. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de bezwaren van de verzoekster, waaronder de gevolgen voor bezonning, privacy en verkeersveiligheid, niet voldoende onderbouwd zijn om het bestemmingsplan te schorsen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan de nodige afwegingen heeft gemaakt en dat de belangen van de verzoekster niet zodanig zijn dat het bestemmingsplan niet kan doorgaan. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en de proceskosten worden niet vergoed.

Uitspraak

202406452/2/R3.
Datum uitspraak: 28 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster], wonend in Oud-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard,
verzoekster,
en
1.       het college van burgemeester en wethouders van Hoeksche Waard,
2.       de raad van de gemeente Hoeksche Waard,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2024 heeft het college hogere waarden als bedoeld in artikel 110a, eerste lid, van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) vastgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan "Margrietstraat 2-Graaf Van Egmondstraat 46-48 Oud-Beijerland" (hierna: het bestemmingsplan).
Bij besluit van 17 september 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Margrietstraat 2-Graaf Van Egmondstraat 46-48 Oud-Beijerland" vastgesteld.
Tegen deze besluiten heeft onder meer [verzoekster] beroep ingesteld.
[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Stichting HW Wonen heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op de zitting van 11 februari 2025, waar [verzoekster], vergezeld door [persoon], en het college en de raad, vertegenwoordigd door L. Bos en M. Werink, zijn verschenen. Verder zijn op de zitting Stichting HW Wonen, vertegenwoordigd door mr. M. Zeegers, vergezeld door [personen], en [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Op 1 januari 2024 is ook de Aanvullingswet geluid Omgevingswet in werking getreden. Zoals in de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5198, is overwogen, blijft op een besluit tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting in zones langs wegen - behoudens provinciale wegen - het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit onherroepelijk is. Maar dan moet die hogere waarde wel zijn vastgesteld ten behoeve van een besluit waarvoor een aanvraag is ingediend of waarvan een ontwerp ter inzage is gelegd vóór het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.
De hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting zijn vastgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan "Margrietstraat 2-Graaf Van Egmondstraat 46-48 Oud-Beijerland" waarvan het ontwerp op 21 december 2023 ter inzage is gelegd. Dat betekent dat zowel op de beroepsprocedure tegen het bestemmingsplan als op het besluit tot vaststelling van de hogere waarden het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Wet geluidhinder, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het plan maakt op een locatie tussen de Margrietstraat en de Graaf van Egmondstraat in Oud-Beijerland een gebouw met 50 appartementen in drie bouwlagen en een ontmoetingsplek ('woonkamer voor de buurt') mogelijk. Dit gebouw komt in de plaats van een laag kerkgebouw en een schoolgebouw, die niet meer in gebruik zijn. Aan de noord- en zuidkant van het plangebied zijn parkeerplaatsen voorzien. Initiatiefnemer van de woningen is [partij]. De woningen zullen worden geëxploiteerd door Stichting HW Wonen.
[verzoekster] woont aan de Margrietstraat op korte afstand van het plangebied. Zij is het niet eens met de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Zij heeft de voorzieningenrechter gevraagd om het bestemmingsplan te schorsen totdat in de bodemprocedure op haar beroep is beslist.
3.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Goede procesorde
4.       [verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht om de nadere stukken die Stichting HW Wonen op 7 februari 2025 heeft ingezonden, wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing te laten.
4.1.    Uit artikel 8:83 van de Awb volgt dat in een voorlopige voorzieningenprocedure tot één dag voor de zitting nadere stukken kunnen worden ingediend. Stichting HW heeft de nadere stukken tijdig ingediend. De stukken bestaan uit een schriftelijke uiteenzetting en een nader uitgewerkt bezonningsonderzoek, dat grotendeels uit schaduwdiagrammen bestaat. De stukken zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zo omvangrijk, dat zij om die reden toch buiten beschouwing zouden moeten blijven. Bovendien zijn de stukken ingezonden ter ondersteuning van al eerder ingenomen standpunten. De voorzieningenrechter acht het daarom niet in strijd met een goede procesorde om de stukken bij de beoordeling van het verzoek te betrekken.
Besluit hogere waarden
5.       [verzoekster] vecht in beroep mede het besluit van het college aan, waarbij hogere grenswaarden voor geluid op de gevels van de nieuwe woningen zijn vastgesteld. Volgens haar heeft dat besluit ook betekenis voor haar als omwonende, omdat dit ertoe leidt dat ook zij te maken kan krijgen met meer geluidhinder.
5.1.    Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.
5.2.    Het besluit ziet op de vaststelling van hogere waarden voor de geluidsbelasting van het voorziene appartementengebouw in het plangebied, op grond van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh). De regeling in de Wgh strekt tot bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen. De regeling strekt niet tot bescherming van de belangen van [verzoekster] als omwonende. Alleen al daarom zal het beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit van het college, naar verwachting van de voorzieningenrechter in de bodemprocedure niet kunnen slagen.
Toetsingskader bestemmingsplan
6.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Stedenbouwkundige keuze
7.       Voor zover van [verzoekster] in beroep aanvoert dat een gebouw van deze omvang niet passend is op deze locatie door het karakter van het gebied, gaat het om een stedenbouwkundige keuze die de raad mag maken. Het gaat hier om een nieuw woongebouw in een bestaande woonomgeving. Voor zover [verzoekster] zich in dit verband beroept op de Omgevingsvisie Hoeksche Waard, overweegt de voorzieningenrechter dat de raad in paragraaf 3.4.1 van de plantoelichting heeft gemotiveerd waarom het bestemmingsplan volgens hem in overeenstemming is met de Omgevingsvisie. In wat [verzoekster] heeft aangevoerd vindt de voorzieningenrechter geen reden om aan te nemen dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat deze motivering niet houdbaar is.
Gevolgen voor omwonenden
8.       [verzoekster] voert aan beroep aan dat de raad onvoldoende betekenis heeft toegekend aan de gevolgen van de mogelijk gemaakte bebouwing voor de omwonenden. Ten eerste schiet het onderzoek naar de gevolgen voor bezonning volgens haar tekort. Dit onderzoek biedt niet de relevante informatie over het aantal zonuren dat resteert op naastgelegen percelen. In dit verband wijst zij ook op de gevolgen voor woningen met zonnepanelen. Ook heeft de raad volgens [verzoekster] onvoldoende betekenis toegekend aan de gevolgen van de mogelijk gemaakte bebouwing voor privacy van omwonenden, met name nu de planregels de inrichting van de nieuwe appartementen (de oriëntatie van kamers, balkons en ramen) niet reguleren en geen eventuele afschermende maatregelen zijn voorgeschreven. Verder voert zij aan dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar mogelijke toename van geluidhinder op de bestaande woningen door toename van het verkeer.
8.1.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat binnen een bestaande woonomgeving zoals hier, enige hinder in de vorm van vermindering van bezonning, aantasting van privacy en geluidhinder moet worden geduld. In dit geval gaat het om de toevoeging van een appartementengebouw met 50 appartementen in drie bouwlagen, op een afstand van ongeveer 15 m of meer tot aan de bestaande woningen aan de overkant van de straat. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is hiervan niet een zodanige toename van hinder voor omwonenden te verwachten, dat de raad dit onaanvaardbaar had moeten achten. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter over bezonning dat uit het door Stichting HW Wonen ingezonden bezonningsonderzoek blijkt dat voor de omliggende woningen ook na realisering van het appartementengebouw wordt voldaan aan de strenge TNO-norm van minimaal 3 bezonningsuren per dag in de periode van 21 januari tot en met 22 november.
Verkeer en parkeren
9.       [verzoekster] voert in beroep aan dat de raad onvoldoende heeft onderzocht welke gevolgen de te verwachten toename van verkeer zal hebben voor de veiligheid en het gebruik van de smalle straten.
9.1.    De raad heeft in paragraaf 4.2 van de plantoelichting aandacht besteed aan de te verwachten toename van verkeer, waarbij de raad heeft betrokken dat ook het voorheen in gebruik zijne kerkgebouw en schoolgebouw verkeer genereerden. Volgens de raad zullen de verkeersintensiteiten op de wegen rondom het plangebied aanzienlijk lager zijn dan de - gelet op de capaciteit van de wegen - maximale intensiteit van 4.000 motorvoertuigen per etmaal.
9.2.    De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor de verwachting dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de raad niettemin onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de te verwachten toename van verkeer. Voor zover [verzoekster] aanvoert dat de Margrietstraat en de Graaf van Egmondstraat in de bestaande situatie al onveilig zijn, staat dat los van de vaststelling van het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter acht op voorhand niet aannemelijk dat de te verwachten toename van verkeer als gevolg van het nieuwe gebouw zodanig is, dat juist daardoor de verkeersveiligheid in het geding komt.
10.     [verzoekster] voert in beroep aan dat het bestemmingsplan niet in voldoende parkeerruimte voorziet. Volgens haar is de raad uitgegaan van een te laag aantal benodigde parkeerplaatsen voor het appartementengebouw, en heeft de raad ten onrechte niet bij zijn besluit betrokken dat er ook parkeerplaatsen zullen verdwijnen die nu door omwonenden worden gebruikt, terwijl de bestaande parkeerdruk al hoog is.
10.1.  Voor het berekenen van de parkeerbehoefte is de raad in paragraaf 4.2 van de plantoelichting, met toepassing van de "Beleidsregels houdende regels omtrent de parkeernormen" uitgegaan van de norm van 1,1 parkeerplaats per appartement in het goedkope en middensegment in centrumgebied, en één parkeerplaats voor de 'woonkamer van de buurt'. Dit komt neer op 56 parkeerplaatsen. Hiervan heeft de raad de 27 parkeerplaatsen in de openbare ruimte die werden gebruikt voor de vroegere kerk en school, afgetrokken. Het aantal van 32 te realiseren extra parkeerplaatsen in het plangebied, is volgens de raad dus voldoende.
10.2.  In wat [verzoekster] heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat de door de raad gehanteerde norm van 1,1 parkeerplaats per appartement onaanvaardbaar laag is. Deze norm wijkt niet af van de parkeerkencijfers van het CROW, waarbij volgens vaste rechtspraak van de Afdeling aansluiting mag worden gezocht. Verder moet volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:194, onder 14.2, bij de beoordeling of een bestemmingsplan in voldoende parkeergelegenheid voorziet om in de parkeerbehoefte ervan te kunnen voorzien, alleen rekening worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte die het bestemmingsplan genereert. Dat wil dus zeggen dat de raad de parkeerbehoefte voor de vroegere kerk en school mag aftrekken van de berekende parkeerbehoefte voor het nieuwe appartementengebouw. Dat de huidige parkeerplaatsen bij het kerkgebouw intussen door omwonenden worden gebruikt, zoals [verzoekster] aanvoert, maakt dat niet anders. Een eventueel bestaand tekort aan parkeerplaatsen mag als regel buiten beschouwing worden gelaten. De voorzieningenrechter verwacht dan ook niet dat het bestemmingsplan in de bodemprocedure op dit punt geen stand zal houden.
Flora en fauna
11.     [verzoekster] voert in beroep aan dat onvoldoende onderzoek naar de gevolgen van het bestemmingsplan voor soorten is uitgevoerd. Volgens haar schiet de uitgevoerde "Quickscan Wet natuurbescherming HW Wonen 2022-2024" van Blom Ecologie van 13 april 2021 (hierna: de quickscan) tekort, omdat deze slechts is gebaseerd op momentopnamen. Bovendien wordt in de quickscan als vervolgstap genoemd dat aanvullend onderzoek nodig is. Dit zou moeten bestaan uit vijf onderzoeken onder specifieke weersomstandigheden. Er heeft echter maar één nadere inspectie op 20 december 2023 plaatsgevonden. Verder is volgens haar onvoldoende aandacht besteed aan de mogelijke impact op het leefgebied van bodembewonende dieren en op de effecten van verlichting en toename van verkeer.
11.1.  In paragraaf 4.3 van de plantoelichting gaat de raad in op flora en fauna. Onder verwijzing naar de quickscan en naar aanvullende onderzoeksrapporten van Blom Ecologie van 30 november 2021 en 12 februari 2024, concludeert de raad dat er als gevolg van de beoogde werkzaamheden geen vleermuisverblijfplaatsen in het plangebied verloren gaan. Een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) is volgens de raad dan ook niet nodig. Hierbij noemt de raad wel enkele maatregelen die in het kader van de algemene zorgplicht op grond van de Wnb bij de uitvoering van werkzaamheden in acht moeten worden genomen.
11.2.  De raad mag het plan niet vaststellen als en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het wettelijke soortenbeschermingsregime aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
In de quickscan zijn vervolgstappen genoemd die nodig zijn om te bepalen of een ontheffing op grond van de Wnb is vereist. Voor vleermuizen is aangegeven dat vijf bezoeken moeten worden afgelegd in een nader omschreven periode en onder nader omschreven weersomstandigheden. Anders dan [verzoekster] aanvoert, blijkt uit het "Aanvullend onderzoek ecologie Graaf van Egmondstraat te Oud-Beijerland" van Blom Ecologie van 30 november 2021, dat als bijlage onderdeel uitmaakt van de plantoelichting, dat al voorafgaand aan de door haar genoemde nadere inspectie op 20 december 2023 (het rapport van 12 februari 2024), vijf veldbezoeken hebben plaatsgevonden tussen 1 juni 2021 en 30 september 2021, onder de weersomstandigheden zoals in de quickscan omschreven. De conclusie van dit aanvullend onderzoek is dat noch voor de vleermuis, noch voor andere soorten ontheffing op grond van de Wnb nodig is. In het nadere rapport van 12 februari 2024 staat dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat vleermuisverblijfplaatsen gedurende het vleermuisonderzoek zijn gemist. In wat [verzoekster] voor het overige heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek niettemin onvolledig is geweest. Zij heeft niet geconcretiseerd voor welke andere (bodembewonende) dieren een ontheffing op grond van de Wnb vereist zou kunnen zijn, die nader onderzoek noodzakelijk maakt.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter kon de raad zich redelijkerwijs op het standpunt stellen dat het wettelijke soortenbeschermingsregime op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Conclusie
12.     Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
13.     Het college en de raad hoeven geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.
w.g. Verheij
voorzieningenrechter
w.g. Witsen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2025
727