ECLI:NL:RVS:2025:82
Raad van State
- Hoger beroep
- J.Th. Drop
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor meerderjarige dochter
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van referent tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 8 april 2022. De rechtbank had het beroep van referent ongegrond verklaard, nadat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 17 december 2020 de aanvraag van referent om een machtiging tot voorlopig verblijf voor zijn meerderjarige dochter had afgewezen. De staatssecretaris stelde dat de feitelijke gezinsband met zijn dochter was verbroken, omdat zij een zelfstandig gezin had gevormd door het aangaan van een huwelijk en de geboorte van haar kind. Referent was het hier niet mee eens en stelde dat de band niet was hersteld door haar terugkeer naar het ouderlijk huis na een scheiding.
In het hoger beroep heeft referent, vertegenwoordigd door mr. H.M.A. Breuls, zijn grief ingediend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grief gegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat het beleid van de minister om in nareiszaken geen herstel van een eenmaal verbroken feitelijke gezinsband aan te nemen, in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn. De minister had ondeugdelijk gemotiveerd dat er op het peilmoment van de inreis van referent geen feitelijke gezinsband bestond.
De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van referent is gegrond verklaard. De minister van Asiel en Migratie is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan referent. De minister moet nu een nieuw besluit nemen op het bezwaar van referent, waarbij hij de feitelijke gezinsband en de omstandigheden van de terugkeer van de dochter in overweging moet nemen.