202500731/2/V3.
Datum uitspraak: 4 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 8 januari 2025 in zaak nr. NL23.39803 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen haar uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 8 januari 2025 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.O. Wattilete, advocaat in Arnhem, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter in deze vreemdelingenrechtelijke procedure geldt totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
2. De minister verzoekt de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening te treffen dat de uitspraak van de rechtbank wordt geschorst totdat de Afdeling op het door hem ingestelde hoger beroep heeft beslist.
3. Gelet op wat is aangevoerd en gelet op de belangen die de minister en de vreemdeling naar voren hebben gebracht, treft de voorzieningenrechter de door de minister verzochte voorlopige voorziening. De uitspraak van de rechtbank wordt dus geschorst. Daarom herleeft de situatie in rechte van voor de uitspraak van de rechtbank. Dit betekent dat de rechtsgevolgen van het besluit van 14 december 2023 onverkort gelden totdat de Afdeling op het hoger beroep van de minister heeft beslist.
4. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
schorst bij wijze van voorlopige voorziening de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 8 januari 2025 in zaak nr. NL23.39803 totdat op het door de minister ingestelde hoger beroep is beslist.
Aldus vastgesteld door mr. M.J.M. Ristra-Peeters, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.
w.g. Ristra-Peeters
voorzieningenrechter
w.g. Weber
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2025
644-1111