ECLI:NL:RVS:2025:845
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning
Op 5 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in een vreemdelingenzaak. De zaak betreft een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die op 28 september 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de minister van Asiel en Migratie verklaarde dit bezwaar op 19 augustus 2024 ongegrond. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank Den Haag, die op 17 januari 2025 het beroep gegrond verklaarde en de minister opdroeg om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. De voorzieningenrechter heeft de belangen van zowel de minister als de vreemdeling afgewogen. Hij concludeerde dat de uitspraak van de rechtbank niet vereist dat de minister de gevraagde vergunning verleent en dat de uitvoering van de uitspraak geen onomkeerbare gevolgen heeft. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
De minister is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het verzoek zijn gemaakt. De totale kosten bedragen € 907,00, welke geheel zijn toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 5 maart 2025.