ECLI:NL:RVS:2025:847
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door minister van Asiel en Migratie
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een vrijheidsontnemende maatregel die door de minister van Asiel en Migratie is opgelegd. De minister heeft op 10 november 2024 besloten om de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel op te leggen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, maar de rechtbank heeft op 13 december 2024 het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.K.E. van den Heuvel, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 5 maart 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. Het hoger beroep is niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank geleid. De Afdeling oordeelt dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, is eerder door de Afdeling beantwoord in eerdere uitspraken. De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de grensdetentie onrechtmatig te achten.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De beslissing is genomen door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Kraak, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 5 maart 2025.