202407574/1/A2.
Datum uitspraak: 5 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in Middelburg,
appellante,
en
het college van beroep voor de examens van de HZ University of Applied Sciences (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 27 augustus 2024 heeft de examencommissie HZ (hierna: de examencommissie) aan [appellante] een bindend negatief studieadvies (hierna: BNSA) gegeven.
Bij beslissing van 11 november 2024 heeft het college het door [appellante] hiertegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 24 februari 2025, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M. den Hertog, advocaat in Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. C. Bijlsma, advocaat in Vlissingen, mr. D.J.C. Hans, advocaat in Middelburg, [persoon A] en [persoon B], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft de Griekse nationaliteit en is in het studiejaar 2023/24 begonnen met de bacheloropleiding Civil Engineering aan de HZ University of Applied Sciences. In dit studiejaar heeft [appellante] 40,5 studiepunten behaald. Omdat zij hiermee niet heeft voldaan aan de studievoortgangsnorm, heeft de examencommissie haar een BNSA gegeven. Het college heeft het hiertegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Gronden van het beroep
2. [appellante] voert aan dat het college haar BNSA ten onrechte in stand heeft gelaten. Gedurende het studiejaar heeft zij veel last ondervonden van persoonlijke omstandigheden. Allereerst is haar moeder al enige tijd ziek en ook een ander familielid heeft tijdens het studiejaar ernstige gezondheidsproblemen gekregen. Hierdoor heeft [appellante] zich veel zorgen gemaakt en kon zij zich niet goed concentreren op haar studie. Daarnaast is de verhuizing naar Nederland haar zeker aan het begin van haar studie zwaar gevallen. Zij was de Engelse taal onvoldoende machtig en moest wennen aan de gebruiken in Nederland en die van de hogeschool. Dit alles heeft een aanzienlijke weerslag gehad op haar mentale en fysieke gezondheid. Vanwege deze omstandigheden was de examencommissie nog niet in staat om een oordeel te geven over haar geschiktheid voor de opleiding. Aan haar is daarom ten onrechte een BNSA gegeven, aldus [appellante].
Standpunt van het college
3. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellante] de door haar persoonlijke omstandigheden niet aannemelijk heeft gemaakt en dat er bovendien geen oorzakelijk verband bestaat tussen deze omstandigheden en haar studieresultaten. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft het college in beroep twee verklaringen overgelegd van de betrokken studentendecaan en de studentenloopbaancoach. Uit deze verklaringen blijkt dat zij gedurende het studiejaar (zeer) regelmatig contactmomenten hebben gehad met [appellante]. In deze gesprekken heeft [appellante], hoewel daar specifiek naar is gevraagd, echter geen melding gemaakt van persoonlijke omstandigheden. Pas op 13 november 2024 heeft [appellante] voor het eerst melding gemaakt van persoonlijke omstandigheden, maar hiervan heeft zij geen stukken overgelegd.
Volgens het college heeft de examencommissie zich daarom op het standpunt mogen stellen dat [appellante] niet geschikt is voor de opleiding. Hoewel zij slechts op enkele studiepunten na de studievoortgangsnorm niet heeft gehaald, scoort zij met name onvoldoende of zwak op technische en natuurkundige vakken. Dit maakt dat de examencommissie [appellante] een BNSA heeft kunnen geven.
Beoordeling van het beroep
4. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellante], ook met de studieresultaten die zij heeft gehaald sinds de beslissing van de examencommissie, niet voldoet aan de studievoortgangsnorm. In geschil is of het college, met inachtneming van de door [appellante] gestelde persoonlijke omstandigheden, de examencommissie terecht is gevolgd in het standpunt dat [appellante] niet geschikt moet worden geacht voor de opleiding. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college het BNSA terecht in stand gelaten. Zij licht dit oordeel hieronder nader toe.
4.1. Op grond van artikel 8.2, zevende lid, van de Onderwijs- en Examenregeling HZ (hierna: de OER) krijgt een student een BNSA als hij minder dan 45 studiepunten heeft behaald en er geen reden is om aan te nemen dat sprake is van persoonlijke omstandigheden. In artikel 8.5, vierde lid, van de OER staat een opsomming van omstandigheden die de examencommissie kan betrekken bij het studieadvies, zoals ziekte van de student en bijzondere familieomstandigheden. Deze omstandigheden moeten bovendien bekend zijn bij de examencommissie, studieloopbaancoach of decaan voor het uitbrengen van het studieadvies.
4.2. Uit de door het college overgelegde verklaringen blijkt dat [appellante] tijdens het studiejaar geen melding heeft gemaakt van persoonlijke omstandigheden. Vanwege de zorgen over haar studievoortgang is zij door de studentenloopbaancoach doorverwezen naar de studentendecaan en de studentenpsycholoog. Alle drie hebben meerdere gesprekken met [appellante] gevoerd, waarin zij haar ook expliciet hebben gevraagd naar persoonlijke omstandigheden die mogelijk van invloed konden zijn op haar studievoortgang. Het had op de weg van [appellante] gelegen om tijdens een van deze gesprekken melding te maken van persoonlijke omstandigheden. Dat zij dit niet heeft gedaan, kan haar worden tegengeworpen.
In administratief beroep heeft [appellante] enkele persoonlijke omstandigheden naar voren gebracht, waaronder de zorgen over twee zieke familieleden en de verschillende uitdagingen waarmee een internationale student wordt geconfronteerd, zoals de taalbarrière en de grote afstand tot familie. Op de zitting bij de Afdeling heeft [appellante] toegelicht dat haar moeder al ruim drie jaar kanker heeft en hiervoor chemotherapie ontvangt. Van de gestelde ziekte van een ander familielid heeft zij ook op de zitting geen nadere informatie kunnen verschaffen. Omdat [appellante] ook van de ziekte van haar moeder geen enkel medisch stuk heeft overgelegd, ontbreekt het aan objectieve bewijsmiddelen van de omstandigheden waar zij zich op beroept en van de invloed die deze omstandigheden op haar fysieke en mentale gezondheid zouden hebben gehad. [appellante] is er om die reden niet in geslaagd om haar persoonlijke omstandigheden aannemelijk te maken. De examencommissie had alleen al daarom geen aanleiding hoeven zien om af te zien van het BNSA.
4.3. Ook al zou [appellante] er wel in zijn geslaagd om deze omstandigheden aannemelijk te maken, dan nog heeft het college terecht geconcludeerd dat deze omstandigheden geen aanleiding hadden hoeven zijn voor de examencommissie om af te zien van het BNSA. Allereerst zijn de gestelde omstandigheden, hoewel goed invoelbaar, geen omstandigheden zoals bedoeld in artikel 8.5, vierde lid, van de OER. Hoewel de ziekte van een familielid vanzelfsprekend (grote) zorgen met zich meebrengt, kwalificeert dit niet zonder meer als een bijzondere familieomstandigheid. Dat van een bijzondere familieomstandigheid in dit geval sprake is, is, gegeven het ontbreken van iedere onderbouwing van hetgeen [appellante] stelt, niet gebleken. Deze omstandigheden kunnen daarom niet worden meegenomen bij een beslissing over de geschiktheid van de student voor de opleiding. Daarnaast blijkt uit de overgelegde verklaringen en het studievoortgangsoverzicht dat er ernstige twijfels zijn over de geschiktheid van [appellante] voor de opleiding. Het zijn met name de technische vakken waarvoor zij doorgaans slecht scoort en hierin is geen stijgende lijn te zien. De examencommissie had ook daarom niet hoeven af te zien van het BNSA.
4.4. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Rietveld, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rietveld
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2025
1064