ECLI:NL:RVS:2025:88

Raad van State

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
202407234/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J. Schipper-Spanninga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende verblijfsrecht gemeenschapsonderdaan

Op 15 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een vreemdelingenrechtelijke zaak. De zaak betreft een vreemdeling die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij besluit van 4 januari 2024 is medegedeeld dat hij geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland meer heeft. Dit besluit werd door de vreemdeling bestreden, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard op 7 juni 2024. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 5 november 2024 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat uit het verzoek niet blijkt van een spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dit betekent dat de rechter geen aanleiding ziet om de gevraagde voorziening toe te kennen. De beslissing van de voorzieningenrechter is dat het verzoek wordt afgewezen en dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 15 januari 2025, waarbij mr. J. Schipper-Spanninga als voorzieningenrechter en mr. J. van de Kolk als griffier aanwezig waren.

Uitspraak

202407234/2/V3.
Datum uitspraak: 15 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 5 november 2024 in zaak nr. 24/10940 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 4 januari 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid vastgesteld dat de vreemdeling geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland meer heeft.
Bij besluit van 7 juni 2024 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 november 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       Uit het verzoek blijkt niet van een spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.       Het verzoek wordt afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J. Schipper-Spanninga, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Schipper-Spanninga
voorzieningenrechter
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2025
347-1125