ECLI:NL:RVS:2025:905
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot de verantwoordelijkheid van Frankrijk onder de Dublinverordening
Op 4 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin een vreemdeling verzocht om een voorlopige voorziening. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de minister van Asiel en Migratie op 24 december 2024 niet in behandeling was genomen. De rechtbank Den Haag had op 3 maart 2025 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening.
De vreemdeling vroeg de voorzieningenrechter om te bepalen dat zij niet zou worden uitgezet voordat er op het hoger beroep was beslist en dat zij opvang en verstrekkingen zou ontvangen. De voorzieningenrechter overwoog dat, gezien de aangevoerde argumenten, het niet aannemelijk was dat de uitspraak van de rechtbank zou worden vernietigd. De voorzieningenrechter weegt mee dat de verantwoordelijkheid van Frankrijk voor de behandeling van het asielverzoek is vastgesteld op basis van de Dublinverordening en dat de overdrachtstermijn op 5 maart 2025 verstrijkt. De voorzieningenrechter concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening gerechtvaardigd was, omdat de overdracht aan Frankrijk geen onomkeerbare gevolgen zou hebben.
De voorzieningenrechter wees het verzoek af en oordeelde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 maart 2025.