ECLI:NL:RVS:2025:938
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 20 januari 2025 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling was door de minister van Asiel en Migratie op 31 december 2024 een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de maatregel rechtmatig was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.E. Groenenberg, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 10 maart 2025 uitspraak gedaan. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De Afdeling merkte op dat de rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde was, eerder door de Afdeling was beantwoord in eerdere uitspraken. De Afdeling zag ook geen reden om de grensdetentie onrechtmatig te achten.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en de minister van Asiel en Migratie werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Kraak, griffier.