ECLI:NL:RVS:2025:941
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door minister van Asiel en Migratie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een vrijheidsontnemende maatregel die door de minister van Asiel en Migratie is opgelegd. De minister heeft op 25 november 2025 besloten om de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel op te leggen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem. De rechtbank heeft op 23 december 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.E. Groenenberg, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 10 maart 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moesten worden. De Afdeling heeft vastgesteld dat de rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, eerder door de Afdeling is beantwoord in eerdere uitspraken. De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de grensdetentie onrechtmatig te achten. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.