Ter zitting heeft verweerster nog gewezen op de uitspraak van het College van
26 april 2000, nr AWB 98/1176 . Ook daar was sprake van drie partijen, waarbij de
verzekeraar via de betrokken aannemingsbedrijven verzekeringsovereenkomsten afsloot
met de afnemers. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerster verder gewezen op
de uitspraak van het College van 25 augustus 1993, nr (AB 1994/405). Uit deze uitspraak,
aldus verweerster, valt af te leiden dat zeer wel denkbaar is dat een overeenkomst
gedeeltelijk het karakter kan hebben van een schadeverzekering en gedeeltelijk een
andersoortig karakter kan hebben.
4. Het standpunt van appellante
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep het volgende tegen het bestreden besluit
aangevoerd.
Ten onrechte overwoog en besliste verweerster dat de relatie tussen appellante en de
betrokken deelnemers/pati‰nten te beschouwen is als een overeenkomst, overigens
evenzeer ten onrechte gekwalificeerd als verzekeringsovereenkomst.
Ten onrechte heeft verweerster de overeenkomst - die dus blijkens grief 1 in elk geval niet
tussen appellante en de pati‰nt geldt - aangemerkt als verzekeringsovereenkomst.
Ten onrechte heeft verweerster het beroep van appellante op de eerdere goedkeuring van
het verzorgingssysteem van Tandplan B.V. te Nieuwegein verworpen.
5. De beoordeling van het geschil
In dit geschil staat ter beoordeling de houdbaarheid van verweersters standpunt dat
appellante het schadeverzekeringsbedrijf uitoefent. Te dien aanzien is in de eerste plaats
van belang of tussen appellante en de pati‰nten die deelnemen in het project
overeenkomsten tot stand zijn gekomen - die dan geduid zouden moeten worden als
overeenkomsten van verzekering - dan wel of appellante alleen als intermediair optreedt in
de relatie tussen tandarts en pati‰nt en daarbij de rol speelt van incassobureau.
Naar het oordeel van het College is het laatste het geval.
Hiertoe wordt het volgende overwogen.
De door appellante overgelegde en ten dele in rubriek 2 weergegeven stukken geven een
beeld van de door haar beoogde constructie. Deze constructie is van dien aard dat de
bemoeienis van appellante beperkt blijft tot het verlenen van administratieve ondersteuning
terzake van een tussen de deelnemende tandarts en de pati‰nt tot stand te brengen
overeenkomst met betrekking tot de behandeling van het gebit van laatstgenoemde aan de
hand van een bepaalde pakketkeuze. Appellante is blijkens de voorwaarden en bepalingen
die zijn opgenomen in het "Densure Holland Contract en Registratieformulier", dat wordt
ingevuld door tandarts en pati‰nt gezamenlijk, niet aansprakelijk voor de wijze waarop en
de mate waarin de bij de pakketkeuze overeengekomen verrichtingen worden uitgevoerd;
zij functioneert slechts als intermediair terzake van het uit die pakketkeuze voortvloeiende
betalingsverkeer tussen tandarts en pati‰nt. Aan de in rubriek 2 geciteerde voorwaarde 11
van het "Densure Holland Contract en Registratieformulier" verbindt het College niet de
conclusie die verweerster daaraan gehecht wil zien: de omstandigheid dat appellante kan
weigeren zonder opgaaf van redenen de overeenkomst tussen tandarts en pati‰nt te
registreren - en aldus te weigeren haar diensten ten behoeve van de uitvoering van die
overeenkomst te verlenen - brengt niet met zich dat zij deswege partij is bij die
overeenkomst.
Evenmin deelt het College de opvatting van verweerster dat op de in geding zijnde situatie
de uitspraak van 26 april 2000 inzake Verzekerd Keur van toepassing is. Anders dan in dat
geval ontstaat er hier immers geen aanspraak jegens appellante op een vergoeding of
prestatie: de prestatie moet door de tandarts worden geleverd.
Het College is op grond van het hogeroverwogene van oordeel dat er geen overeenkomst
tot stand komt tussen appellante en de pati‰nt maar alleen tussen de tandarts en de pati‰nt.
Derhalve behoeft de vraag of de overeenkomst gezien haar inhoud als overeenkomst van
verzekering moet worden aangemerkt en - indien zulks het geval zou zijn - of daarmede het
schadeverzekeringsbedrijf wordt uitgeoefend, geen beantwoording meer. Evenzeer kan
worden voorbijgegaan aan de grief van appellante dat het bestreden besluit, in verband met
de beslissing die verweerster eerder genomen heeft inzake het Tandplan-project, strijd
oplevert met het gelijkheidsbeginsel.
Het bestreden besluit moet worden vernietigd. Het beroep is gegrond.
Het College acht termen aanwezig om verweerster met toepassing van artikel 8:75 van de
Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de
procedure heeft moeten maken, welke kosten overeenkomstig het Besluit proceskosten
bestuursrecht worden vastgesteld op Ÿ 1420,- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand
bij het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting.
Beslist wordt als volgt.