" 1. Ter bestrijding van het mond- en klauwzeervirus en ter voorkoming van verspreiding ervan is het noodzakelijk dat alle evenhoevigen op uw bedrijf, overeenkomstig artikel 22, eerste lid, onderdeel f, van de GWWD, worden gedood. Over het precieze tijdstip van het doden van de dieren zult u nog nader geïnformeerd worden."
Tegen deze besluiten hebben verzoekers een bezwaarschrift ingediend. Voorts hebben zij bij verzoekschriften van 26 maart 2001 aan de president van het College verzocht een voorlopige voorziening te treffen, strekkende tot schorsing van de besluiten van 24 maart 2001 totdat op de bezwaren van verzoekers is beslist.
De president heeft het verzoek behandeld ter zitting van 26 maart 2001, alwaar partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunt nader uiteen hebben gezet. De gemachtigde van verzoekers heeft als informant meegebracht C, wonende te Sprang-Capelle.
2. De toepasselijke regelgeving
De considerans, alsmede de artikelen 2, 4 en 5 van Richtlijn nr. 85/511/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 november 1985 tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van mond- en klauwzeer, zoals nadien enkele malen gewijzigd (PbEG L315, hierna: de Richtlijn), luiden, voorzover hier van belang, als volgt:
" (...)
Overwegende dat, zodra de aanwezigheid van de ziekte wordt vermoed, maatregelen moeten worden getroffen om de ziekte onmiddellijk doeltreffend te kunnen bestrijden nadat bevestiging van het vermoeden is verkregen; (...)
(...)
Artikel 2
(...)
Voorts wordt verstaan onder:
a) (...)
b) (...)
c) besmet dier: alle voor de ziekte vatbare dieren waarop:
- klinische symptomen of na het slachten letsels werden vastgesteld die op mond- en klauwzeer kunnen duiden, of
- de aanwezigheid van mond- en klauwzeer officieel werd vastgesteld na laboratoriumonderzoek;
d) van besmetting verdacht dier: alle voor de ziekte vatbare dieren die klinische symptomen of na het slachten letsels vertonen, zodat met recht de aanwezigheid van mond- en klauwzeer mag worden vermoed;
e) van besmetting verdacht dier: alle voor de ziekte vatbare dieren die - volgens de ingewonnen epizoötiologische inlichtingen - rechtstreeks of onrechtstreeks in contact kunnen zijn geweest met het mond- en klauwzeervirus.
Artikel 4
1. De Lidstaten zien erop toe dat, wanneer er zich op een bedrijf een of meer van besmetting verdachte dieren bevinden, onverwijld een officieel onderzoek wordt ingesteld om na te gaan of deze ziekte al dan niet aanwezig is, en in het bijzonder dat de officiële dierenarts de passende monsters neemt of laat nemen voor laboratoriumonderzoek.
Zodra de bevoegde autoriteit van de verdenking in kennis gesteld is, laat zij het bedrijf onder officieel toezicht plaatsen en geeft zij met name opdracht:
- alle dieren van alle categorieën voor de ziekte vatbare dieren op het bedrijf te tellen en voor iedere categorie het aantal dieren aan te geven dat reeds gestorven is dan wel mogelijk besmet is; bij de telling moeten ook de dieren in aanmerking worden genomen die in de periode van verdenking geboren en gestorven zijn; de gegevens van deze telling moeten op verzoek worden overgelegd en kunnen bij elke inspectie worden gecontroleerd,
- alle voor de ziekte vatbare dieren op het bedrijf op stal te houden of onder te brengen op andere plaatsen waar zij geïsoleerd kunnen worden,
(...)
2. De bevoegde autoriteit kan de in lid 1 bedoelde maatregelen uitbreiden tot de onmiddellijk aangrenzende bedrijven wanneer in verband met de ligging hiervan, de plaatselijke situatie of de contacten met de dieren van het bedrijf die van de ziekte worden verdacht, voor een eventuele besmetting moet worden gevreesd.
3. De in de leden 1 en 2 genoemde maatregelen worden pas opgeheven wanneer officieel is vastgesteld dat het vermoeden van mond- en klauwzeer niet langer bestaat.
Artikel 5
Zodra is bevestigd dat zich in een bedrijf een of meer dieren als omschreven in artikel 2, onder c, bevinden, zien de Lid-Staten erop toe dat de bevoegde autoriteit de volgende maatregelen neemt:
1. de officiële dierenarts neemt de passende monsters of laat deze nemen met het oog op de onderzoeken door het in de bijlage vermelde laboratorium, wanneer deze monsternemingen en onderzoeken niet zijn verricht tijdens de periode van verdenking overeenkomstig artikel 4, lid 1, eerste alinea;
2. naast de in artikel 4, lid 1, genoemde maatregelen, worden onverwijld de volgende maatregelen getroffen:
- worden alle voor de ziekte vatbare dieren op het bedrijf onder officieel toezicht ter plaatse afgemaakt, op zodanige wijze dat alle gevaar voor verspreiding van het mond- en klauwzeervirus kan worden voorkomen,
- worden voornoemde dieren, na het afmaken, onder officieel toezicht vernietigd, op zodanige wijze dat alle gevaar voor verspreiding van het mond- en klauwzeervirus kan worden voorkomen,
(...)
3. de onder 1 bedoelde bepalingen kunnen buiten werking worden gesteld wanneer een secundaire besmettingshaard optreedt die epidemiologisch is verbonden met een primaire besmettingshaard waarvoor reeds monsters zijn genomen;
4. de bevoegde autoriteit kan de onder 1 bedoelde maatregelen uitbreiden tot de onmiddellijk aangrenzende bedrijven, wanneer in verband met de ligging hiervan, de plaatselijke situatie of de contacten met de dieren van het bedrijf waar de ziekte werd geconstateerd, voor een besmetting moet worden gevreesd."
Bij de Wet is onder meer het volgende bepaald:
" Artikel 15
1. t/m 3. (...)
4. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wanneer dieren als verdachte dieren moeten worden aangemerkt.
Artikel 21
1. Een door Onze Minister aangewezen ambtenaar deelt de burgemeester, zo nodig na overleg met het hoofd van de voor de provincie waar het geval zich heeft voorgedaan, door de stichting genoemd in artikel 82 aangewezen of ingestelde gezondheidsdienst voor dieren, zo spoedig mogelijk mede welke maatregelen tot bestrijding van de ziekte door hem nodig worden geacht.
2. De burgemeester neemt de nodig geachte maatregelen zo spoedig mogelijk.
3. In spoedeisende gevallen neemt de in het eerste lid bedoelde ambtenaar deze
maatregelen zelf en stelt hij de burgemeester daarvan onmiddellijk in kennis.
Artikel 22
1. De in artikel 21 bedoelde maatregelen kunnen zijn:
a. t/m e. (...);
f. het doden van zieke en verdachte dieren;
g. t.m j. (...).
2. (...)
Artikel 111
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap vastgestelde verplichtingen inzake onderwerpen waarop deze wet van toepassing is, regelen worden gesteld waarbij kan worden afgeweken van bepalingen van deze wet."
Artikel 2 van het Besluit, waarbij in de considerans onder meer wordt verwezen naar de Richtlijn, alsmede naar de artikelen 15, vierde lid, en 111, van de Wet, luidt als volgt:
" Dieren worden als verdachte dieren aangemerkt, indien:
a. de aangewezen dierenarts bij de dieren verschijnselen meent te bespeuren van een besmettelijke dierziekte of
b. de dieren zich met zieke of verdachte dieren in dezelfde verblijfplaats bevinden of binnen de in artikel 3 genoemde termijn hebben bevonden dan wel binnen deze termijn daarmee in aanraking zijn geweest of
c. de aangewezen ambtenaar redenen heeft om aan te nemen dat de dieren in de
gelegenheid zijn geweest om te worden besmet, en de diersoort voor de desbetreffende besmettelijke dierziekte vatbaar is."
Artikel 3, aanhef en onder b, van het Besluit, luidt als volgt:
" De in artikel 2, onderdeel b, bedoelde termijn is bij:
b. mond- en klauwzeer: 14 dagen;"