1. Ontstaan en loop van de gedingen
Door middel van een drietal afzonderlijke op 4 maart 1987, 23 maart 1987 en 24 maart 1987 ondertekende formulieren heeft appellante bij het Bureau Registratie Diergeneesmiddelen van verweerders ministerie (hierna: BRD) aanvragen ingediend tot registratie van respectievelijk de diergeneesmiddelen 'Baytril 5% injectievloeistof' (hierna: NL2054), 'Baytril 10% injectievloeistof' (hierna: NL3489) en 'Baytril 10% oplossing oraal' (hierna: NL2929). Deze diergeneesmiddelen bevatten de werkzame stof enrofloxacine en zijn (mede) bedoeld voor toepassing bij dieren waarvan de producten gewoonlijk worden geconsumeerd.
Bij afzonderlijke brieven van 14 augustus 1991 heeft het BRD appellante medegedeeld dat de door haar aangeleverde dossiers onvoldoende gegevens bevatten en verzocht aanvullende gegevens in te zenden.
Appellante heeft het BRD vervolgens aanvullende gegevens verstrekt.
Bij besluit 8 juli 1992 heeft verweerder, in overeenstemming met de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, de aanvraag tot registratie van het diergeneesmiddel NL3489 gedeeltelijk toegewezen, in dier voege dat appellante de verplichting is opgelegd op het etiket dan wel de verpakking en de bijsluiter de bijwerking te vermelden dat bij jonge dieren tijdens de groei kraakbeenlaesies in de gewrichten kunnen optreden. Voor zover deze aanvraag tot registratie is afgewezen, is de reden daarvoor gelegen in de omstandigheid dat onvoldoende is aangetoond dat het middel voor die toepassingen geen gevaar oplevert voor de gezondheid van de mens in de zin van artikel 4, onderdeel a, onder 2, van de Diergeneesmiddelenwet (hierna: DGW).
Bij brief van 29 juli 1992 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 juli 1992 inzake het diergeneesmiddel NL3489.
Bij afzonderlijke besluiten van 13 oktober 1992 heeft verweerder, in overeenstemming met de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, de aanvragen tot registratie van de diergeneesmiddelen NL2054 en NL2929 gedeeltelijk toegewezen, in dier voege dat appellante de verplichting is opgelegd op het etiket dan wel de verpakking en de bijsluiter de bijwerking te vermelden dat bij jonge dieren tijdens de groei kraakbeenlaesies in de gewrichten kunnen optreden. Voor zover bedoelde aanvragen tot registratie zijn afgewezen, is de reden daarvoor gelegen in de omstandigheid dat onvoldoende is aangetoond dat de middelen voor die toepassingen geen gevaar opleveren voor de gezondheid van de mens in de zin van artikel 4, onderdeel a, onder 2, van de DGW.
Bij brieven van 23 oktober 1992, aangevuld bij brieven van 5 februari 1993, heeft appellante bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 13 oktober 1992 inzake de diergeneesmiddelen NL2054 en NL2929.
Bij brief van 12 februari 1993 heeft appellante de gronden van het bezwaarschrift van 29 juli 1992 inzake het diergeneesmiddel NL3489 aangevuld.
Door middel van een tweetal afzonderlijke op 31 maart 1993 ondertekende formulieren heeft appellante bij het BRD aanvragen ingediend tot registratie van respectievelijk de diergeneesmiddelen 'Baytril 5% injectieoplossing' (hierna: NL8211) en 'Baytril 10% injectieoplossing' (hierna: NL8212). Deze diergeneesmiddelen bevatten eveneens de werkzame stof enrofloxacine en zijn (mede) bedoeld voor toepassing bij dieren waarvan de producten gewoonlijk worden geconsumeerd.
Bij afzonderlijke besluiten van 4 oktober 1993 heeft verweerder, in overeenstemming met de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, de aanvragen tot registratie van de diergeneesmiddelen NL8211 en NL8212 gedeeltelijk toegewezen, in dier voege dat appellante de verplichting is opgelegd op het etiket dan wel de verpakking en de bijsluiter de bijwerking te vermelden dat bij jonge dieren tijdens de groei kraakbeenlaesies in de gewrichten kunnen optreden. Voor zover bedoelde aanvragen tot registratie zijn afgewezen, is de reden daarvoor gelegen in de omstandigheid dat onvoldoende is aangetoond dat de middelen voor die toepassingen geen gevaar opleveren voor de gezondheid van de mens in de zin van artikel 4, onderdeel a, onder 2, van de DGW.
Bij brieven van 3 november 1993 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 4 oktober 1993 inzake de diergeneesmiddelen NL8211 en NL8212.
Appellante is op 4 mei 1995 en 3 juni 1997 naar aanleiding van haar onderscheidene bezwaren door de Commissie voor de bezwaarschriften van verweerder gehoord.
Bij afzonderlijke besluiten van 5 oktober 1998 heeft verweerder de bezwaren van appellante inzake de diergeneesmiddelen NL2054, NL3489, NL8211 en NL8212 gedeeltelijk gegrond verklaard, in dier voege dat de verplichting tot vermelding van de bijwerking dat bij jonge dieren tijdens de groei kraakbeenlaesies kunnen optreden, wordt vervangen door de verplichting tot vermelding op het etiket dan wel de verpakking en bijsluiter van een waarschuwing met dezelfde strekking.
Bij besluit van 14 oktober 1998 heeft verweerder de bezwaren van appellante inzake het diergeneesmiddel NL2929 gedeeltelijk gegrond verklaard, in dier voege dat de verplichting tot vermelding van de bijwerking dat bij jonge dieren tijdens de groei kraakbeenlaesies kunnen optreden, komt te vervallen.
Tegen de vier eerdergenoemde besluiten van 5 oktober 1998 heeft appellante op 13 november 1998 beroepen bij het College ingesteld. Deze beroepen zijn bij het College geregistreerd onder nummer AWB 98/1177 (NL2054), AWB 98/1178 (NL8212), AWB 98/1179 (NL8211) en AWB 98/1180 (NL3489).
Op 23 november 1998 heeft appellante voorts beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 14 oktober 1998 inzake het diergeneesmiddel NL2929. Dit beroep is bij het College geregistreerd onder nummer AWB 98/1212.
Bij afzonderlijke brieven van 7 december 1998 en 21 december 1998 heeft appellante de gronden van haar beroepen inzake de diergeneesmiddelen NL2054, NL3489, NL8211 en NL8212, respectievelijk NL2929 ingediend.
Verweerder heeft bij brief van 14 januari 1999 een verweerschrift inzake het diergeneesmiddel NL2929 ingediend.
Bij afzonderlijke besluiten van 14 december 1999 heeft verweerder zijn aanvankelijke besluiten op bezwaar inzake de diergeneesmiddelen NL2054, NL3489, NL8211 en NL8212 gedeeltelijk herzien, in dier voege dat de verplichting tot vermelding van de waarschuwing dat bij jonge dieren tijdens de groei kraakbeenlaesies kunnen optreden, komt te vervallen.
Verweerder heeft bij afzonderlijke brieven van 28 december 1999, alsmede bij brief van 29 december 1999 verweerschriften ingediend inzake de diergeneesmiddelen NL2054, NL8211 en NL8212, respectievelijk NL3489.
Bij afzonderlijke brieven van 1 februari 2000 heeft appellante aan verweerder medegedeeld geen aanleiding te zien de beroepen inzake de diergeneesmiddelen NL2054, NL3489, NL8211 en NL8212 in te trekken.
Verweerder heeft bij brieven van 21 maart 2000 en 1 mei 2000 een herbeoordeling door het beoordelend instituut aangekondigd van de registratieaanvragen van de diergeneesmiddelen NL2054, respectievelijk NL3489, NL8211 en NL8212.
Bij brief van 9 mei 2000 heeft appellante de gronden van het beroep inzake het diergeneesmiddel NL2929 aangevuld.
Verweerder heeft bij brief van 22 mei 2000 een herbeoordeling door het beoordelend instituut aangekondigd van de registratieaanvraag van het diergeneesmiddel NL2929.
Bij afzonderlijke brieven van 27 juni 2000 heeft verweerder aan appellante medegedeeld dat de herbeoordeling door het beoordelend instituut van de registratieaanvragen inzake de diergeneesmiddelen NL2054, NL3489, NL8211 en NL8212 negatief is uitgevallen.
Appellante heeft bij brieven van 17 augustus 2000 en 13 september 2000 de gronden van de beroepen inzake de diergeneesmiddelen NL2054, NL3489, NL8211 en NL8212 nader aangevuld.
Bij brief van 23 februari 2001 heeft verweerder aan appellante medegedeeld dat ook de herbeoordeling door het beoordelend instituut van de registratieaanvraag inzake het diergeneesmiddel NL2929 negatief is uitgevallen. In deze brief heeft verweerder uitdrukkelijk gesteld geen aanleiding te zien de beslissing op bezwaar ten gunste van appellante te herzien. Deze brief bevat de volgende passage:
" (…) Uit het herbeoordelingsrapport blijkt dat rekening houdende met de nieuwe MRL's en op basis van de oude residustudies er geen wachttermijnen kunnen worden vastgesteld (…), daar de oude residustudies om methodologische redenen niet voldoen (…). Voorts zijn ook conclusies getrokken waarbij de door appellante overgelegde nieuwe gegevens bij de beoordeling zijn betrokken. (…)
Verweerder merkt (…) - geheel ten overvloede - op dat ook die nieuwe gegevens niet kunnen leiden tot een besluitvorming ten gunste van appellante. Dit komt omdat de betrouwbaarheid van de gerapporteerde residuwaarden niet vaststaat. Ten aanzien van de toegepaste analysemethode ontbreken namelijk adequate gegevens ten aanzien van stabiliteit van de analyten in bezwaarmonsters en het meetbereik waarbinnen de residuwaarden werden vastgesteld."